Vervoeging van vorsen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vors
    • jij vorst
    • hij/zij/het vorst
    • wij vorsen
    • jullie vorsen
    • zij vorsen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vorste
    • jij vorste
    • hij/zij/het vorste
    • wij vorsten
    • jullie vorsten
    • zij vorsten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gevorst
    • jij hebt gevorst
    • hij/zij/het heeft gevorst
    • wij hebben gevorst
    • jullie hebben gevorst
    • zij hebben gevorst
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gevorst
    • jij had gevorst
    • hij/zij/het had gevorst
    • wij hadden gevorst
    • jullie hadden gevorst
    • zij hadden gevorst
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vorsen
    • jij zult vorsen
    • hij/zij/het zal vorsen
    • wij zullen vorsen
    • jullie zullen vorsen
    • zij zullen vorsen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gevorst hebben
    • jij zult gevorst hebben
    • hij/zij/het zal gevorst hebben
    • wij zullen gevorst hebben
    • jullie zullen gevorst hebben
    • zij zullen gevorst hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vorsen
    • jij zou vorsen
    • hij/zij/het zou vorsen
    • wij zouden vorsen
    • jullie zouden vorsen
    • zij zouden vorsen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gevorst
    • jij zou hebben gevorst
    • hij/zij/het zou hebben gevorst
    • wij zouden hebben gevorst
    • jullie zouden hebben gevorst
    • zij zouden hebben gevorst
  • Imperatief

    • jij vors
    • jullie vorst

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vorsen