Vervoeging van vrijroosteren

Onbepaalde wijs (infinitief): vrijroosteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik rooster vrij
    • jij roostert vrij
    • hij/zij/het roostert vrij
    • wij roosteren vrij
    • jullie roosteren vrij
    • zij roosteren vrij
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik roosterde vrij
    • jij roosterde vrij
    • hij/zij/het roosterde vrij
    • wij roosterden vrij
    • jullie roosterden vrij
    • zij roosterden vrij
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vrijgeroosterd
    • jij hebt vrijgeroosterd
    • hij/zij/het heeft vrijgeroosterd
    • wij hebben vrijgeroosterd
    • jullie hebben vrijgeroosterd
    • zij hebben vrijgeroosterd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vrijgeroosterd
    • jij had vrijgeroosterd
    • hij/zij/het had vrijgeroosterd
    • wij hadden vrijgeroosterd
    • jullie hadden vrijgeroosterd
    • zij hadden vrijgeroosterd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vrijroosteren
    • jij zult vrijroosteren
    • hij/zij/het zal vrijroosteren
    • wij zullen vrijroosteren
    • jullie zullen vrijroosteren
    • zij zullen vrijroosteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vrijgeroosterd hebben
    • jij zult vrijgeroosterd hebben
    • hij/zij/het zal vrijgeroosterd hebben
    • wij zullen vrijgeroosterd hebben
    • jullie zullen vrijgeroosterd hebben
    • zij zullen vrijgeroosterd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vrijroosteren
    • jij zou vrijroosteren
    • hij/zij/het zou vrijroosteren
    • wij zouden vrijroosteren
    • jullie zouden vrijroosteren
    • zij zouden vrijroosteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vrijgeroosterd
    • jij zou hebben vrijgeroosterd
    • hij/zij/het zou hebben vrijgeroosterd
    • wij zouden hebben vrijgeroosterd
    • jullie zouden hebben vrijgeroosterd
    • zij zouden hebben vrijgeroosterd
  • Imperatief

    • jij rooster vrij
    • jullie roostert vrij