Vervoeging van wachtlopen

Onbepaalde wijs (infinitief): wachtlopen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik loop wacht
    • jij loopt wacht
    • hij/zij/het loopt wacht
    • wij lopen wacht
    • jullie lopen wacht
    • zij lopen wacht
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik liep wacht
    • jij liep wacht
    • hij/zij/het liep wacht
    • wij liepen wacht
    • jullie liepen wacht
    • zij liepen wacht
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb wachtgelopen
    • jij hebt wachtgelopen
    • hij/zij/het heeft wachtgelopen
    • wij hebben wachtgelopen
    • jullie hebben wachtgelopen
    • zij hebben wachtgelopen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had wachtgelopen
    • jij had wachtgelopen
    • hij/zij/het had wachtgelopen
    • wij hadden wachtgelopen
    • jullie hadden wachtgelopen
    • zij hadden wachtgelopen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal wachtlopen
    • jij zult wachtlopen
    • hij/zij/het zal wachtlopen
    • wij zullen wachtlopen
    • jullie zullen wachtlopen
    • zij zullen wachtlopen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal wachtgelopen hebben
    • jij zult wachtgelopen hebben
    • hij/zij/het zal wachtgelopen hebben
    • wij zullen wachtgelopen hebben
    • jullie zullen wachtgelopen hebben
    • zij zullen wachtgelopen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou wachtlopen
    • jij zou wachtlopen
    • hij/zij/het zou wachtlopen
    • wij zouden wachtlopen
    • jullie zouden wachtlopen
    • zij zouden wachtlopen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben wachtgelopen
    • jij zou hebben wachtgelopen
    • hij/zij/het zou hebben wachtgelopen
    • wij zouden hebben wachtgelopen
    • jullie zouden hebben wachtgelopen
    • zij zouden hebben wachtgelopen
  • Imperatief

    • jij loop wacht
    • jullie loopt wacht