Vervoeging van waterskiën
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waterskie
- jij waterskiet
- hij/zij/het waterskiet
- wij waterskiën
- jullie waterskiën
- zij waterskiën
Onvoltooid verleden tijd
- ik waterskiede
- jij waterskiede
- hij/zij/het waterskiede
- wij waterskieden
- jullie waterskieden
- zij waterskieden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaterskied
- jij hebt gewaterskied
- hij/zij/het heeft gewaterskied
- wij hebben gewaterskied
- jullie hebben gewaterskied
- zij hebben gewaterskied
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaterskied
- jij had gewaterskied
- hij/zij/het had gewaterskied
- wij hadden gewaterskied
- jullie hadden gewaterskied
- zij hadden gewaterskied
Toekomende tijd I
- ik zal waterskiën
- jij zult waterskiën
- hij/zij/het zal waterskiën
- wij zullen waterskiën
- jullie zullen waterskiën
- zij zullen waterskiën
Toekomende tijd II
- ik zal gewaterskied hebben
- jij zult gewaterskied hebben
- hij/zij/het zal gewaterskied hebben
- wij zullen gewaterskied hebben
- jullie zullen gewaterskied hebben
- zij zullen gewaterskied hebben
Conditionalis I
- ik zou waterskiën
- jij zou waterskiën
- hij/zij/het zou waterskiën
- wij zouden waterskiën
- jullie zouden waterskiën
- zij zouden waterskiën
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaterskied
- jij zou hebben gewaterskied
- hij/zij/het zou hebben gewaterskied
- wij zouden hebben gewaterskied
- jullie zouden hebben gewaterskied
- zij zouden hebben gewaterskied
Imperatief
- jij waterskie
- jullie waterskiet