Vervoeging van wegspelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik speel weg
    • jij speelt weg
    • hij/zij/het speelt weg
    • wij spelen weg
    • jullie spelen weg
    • zij spelen weg
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik speelde weg
    • jij speelde weg
    • hij/zij/het speelde weg
    • wij speelden weg
    • jullie speelden weg
    • zij speelden weg
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb weggespeeld
    • jij hebt weggespeeld
    • hij/zij/het heeft weggespeeld
    • wij hebben weggespeeld
    • jullie hebben weggespeeld
    • zij hebben weggespeeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had weggespeeld
    • jij had weggespeeld
    • hij/zij/het had weggespeeld
    • wij hadden weggespeeld
    • jullie hadden weggespeeld
    • zij hadden weggespeeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal wegspelen
    • jij zult wegspelen
    • hij/zij/het zal wegspelen
    • wij zullen wegspelen
    • jullie zullen wegspelen
    • zij zullen wegspelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal weggespeeld hebben
    • jij zult weggespeeld hebben
    • hij/zij/het zal weggespeeld hebben
    • wij zullen weggespeeld hebben
    • jullie zullen weggespeeld hebben
    • zij zullen weggespeeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou wegspelen
    • jij zou wegspelen
    • hij/zij/het zou wegspelen
    • wij zouden wegspelen
    • jullie zouden wegspelen
    • zij zouden wegspelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben weggespeeld
    • jij zou hebben weggespeeld
    • hij/zij/het zou hebben weggespeeld
    • wij zouden hebben weggespeeld
    • jullie zouden hebben weggespeeld
    • zij zouden hebben weggespeeld
  • Imperatief

    • jij speel weg
    • jullie speelt weg