Vervoeging van wegtrekken

Onbepaalde wijs (infinitief): wegtrekken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik trek weg
    • jij trekt weg
    • hij/zij/het trekt weg
    • wij trekken weg
    • jullie trekken weg
    • zij trekken weg
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik trok weg
    • jij trok weg
    • hij/zij/het trok weg
    • wij trokken weg
    • jullie trokken weg
    • zij trokken weg
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb weggetrokken
    • jij hebt weggetrokken
    • hij/zij/het heeft weggetrokken
    • wij hebben weggetrokken
    • jullie hebben weggetrokken
    • zij hebben weggetrokken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had weggetrokken
    • jij had weggetrokken
    • hij/zij/het had weggetrokken
    • wij hadden weggetrokken
    • jullie hadden weggetrokken
    • zij hadden weggetrokken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal wegtrekken
    • jij zult wegtrekken
    • hij/zij/het zal wegtrekken
    • wij zullen wegtrekken
    • jullie zullen wegtrekken
    • zij zullen wegtrekken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal weggetrokken hebben
    • jij zult weggetrokken hebben
    • hij/zij/het zal weggetrokken hebben
    • wij zullen weggetrokken hebben
    • jullie zullen weggetrokken hebben
    • zij zullen weggetrokken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou wegtrekken
    • jij zou wegtrekken
    • hij/zij/het zou wegtrekken
    • wij zouden wegtrekken
    • jullie zouden wegtrekken
    • zij zouden wegtrekken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben weggetrokken
    • jij zou hebben weggetrokken
    • hij/zij/het zou hebben weggetrokken
    • wij zouden hebben weggetrokken
    • jullie zouden hebben weggetrokken
    • zij zouden hebben weggetrokken
  • Imperatief

    • jij trek weg
    • jullie trekt weg

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van wegtrekken