Vervoeging van weldoen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doe wel
    • jij doet wel
    • hij/zij/het doet wel
    • wij doen wel
    • jullie doen wel
    • zij doen wel
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deed wel
    • jij deed wel
    • hij/zij/het deed wel
    • wij deden wel
    • jullie deden wel
    • zij deden wel
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb welgedaan
    • jij hebt welgedaan
    • hij/zij/het heeft welgedaan
    • wij hebben welgedaan
    • jullie hebben welgedaan
    • zij hebben welgedaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had welgedaan
    • jij had welgedaan
    • hij/zij/het had welgedaan
    • wij hadden welgedaan
    • jullie hadden welgedaan
    • zij hadden welgedaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal weldoen
    • jij zult weldoen
    • hij/zij/het zal weldoen
    • wij zullen weldoen
    • jullie zullen weldoen
    • zij zullen weldoen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal welgedaan hebben
    • jij zult welgedaan hebben
    • hij/zij/het zal welgedaan hebben
    • wij zullen welgedaan hebben
    • jullie zullen welgedaan hebben
    • zij zullen welgedaan hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou weldoen
    • jij zou weldoen
    • hij/zij/het zou weldoen
    • wij zouden weldoen
    • jullie zouden weldoen
    • zij zouden weldoen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben welgedaan
    • jij zou hebben welgedaan
    • hij/zij/het zou hebben welgedaan
    • wij zouden hebben welgedaan
    • jullie zouden hebben welgedaan
    • zij zouden hebben welgedaan
  • Imperatief

    • jij doe wel
    • jullie doet wel

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van weldoen