Vervoeging van wenen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ween
- jij weent
- hij/zij/het weent
- wij wenen
- jullie wenen
- zij wenen
Presente
- io piango
- tu piangi
- lui/lei/Lei piange
- noi piangiamo
- voi/Voi piangete
- loro/Loro piangono
Onvoltooid verleden tijd
- ik weende
- jij weende
- hij/zij/het weende
- wij weenden
- jullie weenden
- zij weenden
Imperfetto
- io piangevo
- tu piangevi
- lui/lei/Lei piangeva
- noi piangevamo
- voi/Voi piangevate
- loro/Loro piangevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geweend
- jij hebt geweend
- hij/zij/het heeft geweend
- wij hebben geweend
- jullie hebben geweend
- zij hebben geweend
Passato prossimo
- io ho pianto
- tu hai pianto
- lui/lei/Lei ha pianto
- noi abbiamo pianto
- voi/Voi avete pianto
- loro/Loro hanno pianto
Voltooid verleden tijd
- ik had geweend
- jij had geweend
- hij/zij/het had geweend
- wij hadden geweend
- jullie hadden geweend
- zij hadden geweend
Trapassato prossimo
- io avevo pianto
- tu avevi pianto
- lui/lei/Lei aveva pianto
- noi avevamo pianto
- voi/Voi avevate pianto
- loro/Loro avevano pianto
Toekomende tijd I
- ik zal wenen
- jij zult wenen
- hij/zij/het zal wenen
- wij zullen wenen
- jullie zullen wenen
- zij zullen wenen
Futuro semplice
- io piangerò
- tu piangerai
- lui/lei/Lei piangerà
- noi piangeremo
- voi/Voi piangerete
- loro/Loro piangeranno
Toekomende tijd II
- ik zal geweend hebben
- jij zult geweend hebben
- hij/zij/het zal geweend hebben
- wij zullen geweend hebben
- jullie zullen geweend hebben
- zij zullen geweend hebben
Futuro anteriore
- io avrò pianto
- tu avrai pianto
- lui/lei/Lei avrà pianto
- noi avremo pianto
- voi/Voi avrete pianto
- loro/Loro avranno pianto
Conditionalis I
- ik zou wenen
- jij zou wenen
- hij/zij/het zou wenen
- wij zouden wenen
- jullie zouden wenen
- zij zouden wenen
Condizionale presente
- io piangerei
- tu piangeresti
- lui/lei/Lei piangerebbe
- noi piangeremmo
- voi/Voi piangereste
- loro/Loro piangerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geweend
- jij zou hebben geweend
- hij/zij/het zou hebben geweend
- wij zouden hebben geweend
- jullie zouden hebben geweend
- zij zouden hebben geweend
Condizionale passato
- io avrei pianto
- tu avresti pianto
- lui/lei/Lei avrebbe pianto
- noi avremmo pianto
- voi/Voi avreste pianto
- loro/Loro avrebbero pianto
Imperatief
- jij ween
- jullie weent
Imperativo
- tu piangi
- voi/Voi piangete