Vervoeging van worstelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik worstel
    • jij worstelt
    • hij/zij/het worstelt
    • wij worstelen
    • jullie worstelen
    • zij worstelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik worstelde
    • jij worstelde
    • hij/zij/het worstelde
    • wij worstelden
    • jullie worstelden
    • zij worstelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geworsteld
    • jij hebt geworsteld
    • hij/zij/het heeft geworsteld
    • wij hebben geworsteld
    • jullie hebben geworsteld
    • zij hebben geworsteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geworsteld
    • jij had geworsteld
    • hij/zij/het had geworsteld
    • wij hadden geworsteld
    • jullie hadden geworsteld
    • zij hadden geworsteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal worstelen
    • jij zult worstelen
    • hij/zij/het zal worstelen
    • wij zullen worstelen
    • jullie zullen worstelen
    • zij zullen worstelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geworsteld hebben
    • jij zult geworsteld hebben
    • hij/zij/het zal geworsteld hebben
    • wij zullen geworsteld hebben
    • jullie zullen geworsteld hebben
    • zij zullen geworsteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou worstelen
    • jij zou worstelen
    • hij/zij/het zou worstelen
    • wij zouden worstelen
    • jullie zouden worstelen
    • zij zouden worstelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geworsteld
    • jij zou hebben geworsteld
    • hij/zij/het zou hebben geworsteld
    • wij zouden hebben geworsteld
    • jullie zouden hebben geworsteld
    • zij zouden hebben geworsteld
  • Imperatief

    • jij worstel
    • jullie worstelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van worstelen