Vervoeging van bevloeien

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevloei
  • jij bevloeit
  • hij/zij/het bevloeit
  • wij bevloeien
  • jullie bevloeien
  • zij bevloeien

Präsens Indikativ

  • ich beriesle
  • du berieselst
  • er/sie/es berieselt
  • wir berieseln
  • ihr berieselt
  • sie berieseln

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevloeide
  • jij bevloeide
  • hij/zij/het bevloeide
  • wij bevloeiden
  • jullie bevloeiden
  • zij bevloeiden

Präteritum Indikativ

  • ich berieselte
  • du berieseltest
  • er/sie/es berieselte
  • wir berieselten
  • ihr berieseltet
  • sie berieselten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevloeid
  • jij hebt bevloeid
  • hij/zij/het heeft bevloeid
  • wij hebben bevloeid
  • jullie hebben bevloeid
  • zij hebben bevloeid

Perfekt Indikativ

  • ich habe berieselt
  • du hast berieselt
  • er/sie/es hat berieselt
  • wir haben berieselt
  • ihr habt berieselt
  • sie haben berieselt

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevloeid
  • jij had bevloeid
  • hij/zij/het had bevloeid
  • wij hadden bevloeid
  • jullie hadden bevloeid
  • zij hadden bevloeid

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte berieselt
  • du hattest berieselt
  • er/sie/es hatte berieselt
  • wir hatten berieselt
  • ihr hattet berieselt
  • sie hatten berieselt

Toekomende tijd I

  • ik zal bevloeien
  • jij zult bevloeien
  • hij/zij/het zal bevloeien
  • wij zullen bevloeien
  • jullie zullen bevloeien
  • zij zullen bevloeien

Futur I Indikativ

  • ich werde berieseln
  • du wirst berieseln
  • er/sie/es wird berieseln
  • wir werden berieseln
  • ihr werdet berieseln
  • sie werden berieseln

Toekomende tijd II

  • ik zal bevloeid hebben
  • jij zult bevloeid hebben
  • hij/zij/het zal bevloeid hebben
  • wij zullen bevloeid hebben
  • jullie zullen bevloeid hebben
  • zij zullen bevloeid hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde berieselt haben
  • du wirst berieselt haben
  • er/sie/es wird berieselt haben
  • wir werden berieselt haben
  • ihr werdet berieselt haben
  • sie werden berieselt haben

Conditionalis I

  • ik zou bevloeien
  • jij zou bevloeien
  • hij/zij/het zou bevloeien
  • wij zouden bevloeien
  • jullie zouden bevloeien
  • zij zouden bevloeien

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde berieseln
  • du würdest berieseln
  • er/sie/es würde berieseln
  • wir würden berieseln
  • ihr würdet berieseln
  • sie würden berieseln

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevloeid
  • jij zou hebben bevloeid
  • hij/zij/het zou hebben bevloeid
  • wij zouden hebben bevloeid
  • jullie zouden hebben bevloeid
  • zij zouden hebben bevloeid

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde berieselt haben
  • du würdest berieselt haben
  • er/sie/es würde berieselt haben
  • wir würden berieselt haben
  • ihr würdet berieselt haben
  • sie würden berieselt haben

Imperatief

  • jij bevloei
  • jullie bevloeit

Imperativ

  • du beriesle
  • ihr berieselt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bevloeien