Vervoeging van uitmonden
Onbepaalde wijs (infinitief): uitmonden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het mondt uit
- zij monden uit
Präsens Indikativ
- er/sie/es strömt ein
- sie strömen ein
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het mondde uit
- zij mondden uit
Präteritum Indikativ
- er/sie/es strömte ein
- sie strömten ein
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is uitgemond
- zij zijn uitgemond
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist eingeströmt
- sie sind eingeströmt
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was uitgemond
- zij waren uitgemond
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war eingeströmt
- sie waren eingeströmt
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal uitmonden
- zij zult uitmonden
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird einströmen
- sie werden einströmen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal uitgemond zijn
- zij zult uitgemond zijn
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird eingeströmt sein
- sie werden eingeströmt sein
Conditionalis I
- hij/zij/het zal uitmonden
- zij zullen uitmonden
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde einströmen
- sie würden einströmen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn uitgemond
- zij zullen zijn uitgemond
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde eingeströmt sein
- sie würden eingeströmt sein