Vervoeging van piepen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik piep
- jij piept
- hij/zij/het piept
- wij piepen
- jullie piepen
- zij piepen
Präsens Indikativ
- ich knirsche
- du knirschst
- er/sie/es knirscht
- wir knirschen
- ihr knirscht
- sie knirschen
Onvoltooid verleden tijd
- ik piepte
- jij piepte
- hij/zij/het piepte
- wij piepten
- jullie piepten
- zij piepten
Präteritum Indikativ
- ich knirschte
- du knirschtest
- er/sie/es knirschte
- wir knirschten
- ihr knirschtet
- sie knirschten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepiept
- jij hebt gepiept
- hij/zij/het heeft gepiept
- wij hebben gepiept
- jullie hebben gepiept
- zij hebben gepiept
Perfekt Indikativ
- ich habe geknirscht
- du hast geknirscht
- er/sie/es hat geknirscht
- wir haben geknirscht
- ihr habt geknirscht
- sie haben geknirscht
Voltooid verleden tijd
- ik had gepiept
- jij had gepiept
- hij/zij/het had gepiept
- wij hadden gepiept
- jullie hadden gepiept
- zij hadden gepiept
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geknirscht
- du hattest geknirscht
- er/sie/es hatte geknirscht
- wir hatten geknirscht
- ihr hattet geknirscht
- sie hatten geknirscht
Toekomende tijd I
- ik zal piepen
- jij zult piepen
- hij/zij/het zal piepen
- wij zullen piepen
- jullie zullen piepen
- zij zullen piepen
Futur I Indikativ
- ich werde knirschen
- du wirst knirschen
- er/sie/es wird knirschen
- wir werden knirschen
- ihr werdet knirschen
- sie werden knirschen
Toekomende tijd II
- ik zal gepiept hebben
- jij zult gepiept hebben
- hij/zij/het zal gepiept hebben
- wij zullen gepiept hebben
- jullie zullen gepiept hebben
- zij zullen gepiept hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geknirscht haben
- du wirst geknirscht haben
- er/sie/es wird geknirscht haben
- wir werden geknirscht haben
- ihr werdet geknirscht haben
- sie werden geknirscht haben
Conditionalis I
- ik zou piepen
- jij zou piepen
- hij/zij/het zou piepen
- wij zouden piepen
- jullie zouden piepen
- zij zouden piepen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde knirschen
- du würdest knirschen
- er/sie/es würde knirschen
- wir würden knirschen
- ihr würdet knirschen
- sie würden knirschen
Conditionalis II
- ik zou hebben gepiept
- jij zou hebben gepiept
- hij/zij/het zou hebben gepiept
- wij zouden hebben gepiept
- jullie zouden hebben gepiept
- zij zouden hebben gepiept
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geknirscht haben
- du würdest geknirscht haben
- er/sie/es würde geknirscht haben
- wir würden geknirscht haben
- ihr würdet geknirscht haben
- sie würden geknirscht haben
Imperatief
- jij piep
- jullie piept
Imperativ
- du knirsch(e)
- ihr knirscht