Vervoeging van paaien
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het paait
- zij paaien
Präsens Indikativ
- er/sie/es laicht
- sie laichen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het paaide
- zij paaiden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es laichte
- sie laichten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gepaaid
- zij hebben gepaaid
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gelaicht
- sie haben gelaicht
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gepaaid
- zij hadden gepaaid
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gelaicht
- sie hatten gelaicht
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal paaien
- zij zullen paaien
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird laichen
- sie werden laichen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gepaaid hebben
- zij zullen gepaaid hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gelaicht haben
- sie werden gelaicht haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zou paaien
- zij zouden paaien
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde laichen
- sie würden laichen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gepaaid
- zij zouden hebben gepaaid
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gelaicht haben
- sie würden gelaicht haben