Vervoeging van civiliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): civiliseren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik civiliseer
- jij civiliseert
- hij/zij/het civiliseert
- wij civiliseren
- jullie civiliseren
- zij civiliseren
Präsens Indikativ
- ich zivilisiere
- du zivilisierst
- er/sie/es zivilisiert
- wir zivilisieren
- ihr zivilisiert
- sie zivilisieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik civiliseerde
- jij civiliseerde
- hij/zij/het civiliseerde
- wij civiliseerden
- jullie civiliseerden
- zij civiliseerden
Präteritum Indikativ
- ich zivilisierte
- du zivilisiertest
- er/sie/es zivilisierte
- wir zivilisierten
- ihr zivilisiertet
- sie zivilisierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geciviliseerd
- jij hebt geciviliseerd
- hij/zij/het heeft geciviliseerd
- wij hebben geciviliseerd
- jullie hebben geciviliseerd
- zij hebben geciviliseerd
Perfekt Indikativ
- ich habe zivilisiert
- du hast zivilisiert
- er/sie/es hat zivilisiert
- wir haben zivilisiert
- ihr habt zivilisiert
- sie haben zivilisiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geciviliseerd
- jij had geciviliseerd
- hij/zij/het had geciviliseerd
- wij hadden geciviliseerd
- jullie hadden geciviliseerd
- zij hadden geciviliseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte zivilisiert
- du hattest zivilisiert
- er/sie/es hatte zivilisiert
- wir hatten zivilisiert
- ihr hattet zivilisiert
- sie hatten zivilisiert
Toekomende tijd I
- ik zal civiliseren
- jij zult civiliseren
- hij/zij/het zal civiliseren
- wij zullen civiliseren
- jullie zullen civiliseren
- zij zullen civiliseren
Futur I Indikativ
- ich werde zivilisieren
- du wirst zivilisieren
- er/sie/es wird zivilisieren
- wir werden zivilisieren
- ihr werdet zivilisieren
- sie werden zivilisieren
Toekomende tijd II
- ik zal geciviliseerd hebben
- jij zult geciviliseerd hebben
- hij/zij/het zal geciviliseerd hebben
- wij zullen geciviliseerd hebben
- jullie zullen geciviliseerd hebben
- zij zullen geciviliseerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde zivilisiert haben
- du wirst zivilisiert haben
- er/sie/es wird zivilisiert haben
- wir werden zivilisiert haben
- ihr werdet zivilisiert haben
- sie werden zivilisiert haben
Conditionalis I
- ik zou civiliseren
- jij zou civiliseren
- hij/zij/het zou civiliseren
- wij zouden civiliseren
- jullie zouden civiliseren
- zij zouden civiliseren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zivilisieren
- du würdest zivilisieren
- er/sie/es würde zivilisieren
- wir würden zivilisieren
- ihr würdet zivilisieren
- sie würden zivilisieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geciviliseerd
- jij zou hebben geciviliseerd
- hij/zij/het zou hebben geciviliseerd
- wij zouden hebben geciviliseerd
- jullie zouden hebben geciviliseerd
- zij zouden hebben geciviliseerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde zivilisiert haben
- du würdest zivilisiert haben
- er/sie/es würde zivilisiert haben
- wir würden zivilisiert haben
- ihr würdet zivilisiert haben
- sie würden zivilisiert haben
Imperatief
- jij civiliseer
- jullie civiliseert
Imperativ
- du zivilisiere
- ihr zivilisiert