Vervoeging van aanschellen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanschellen

Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schel aan
    • jij schelt aan
    • hij/zij/het schelt aan
    • wij schellen aan
    • jullie schellen aan
    • zij schellen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schelde aan
    • jij schelde aan
    • hij/zij/het schelde aan
    • wij schelden aan
    • jullie schelden aan
    • zij schelden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangescheld
    • jij hebt aangescheld
    • hij/zij/het heeft aangescheld
    • wij hebben aangescheld
    • jullie hebben aangescheld
    • zij hebben aangescheld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangescheld
    • jij had aangescheld
    • hij/zij/het had aangescheld
    • wij hadden aangescheld
    • jullie hadden aangescheld
    • zij hadden aangescheld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanschellen
    • jij zult aanschellen
    • hij/zij/het zal aanschellen
    • wij zullen aanschellen
    • jullie zullen aanschellen
    • zij zullen aanschellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangescheld hebben
    • jij zult aangescheld hebben
    • hij/zij/het zal aangescheld hebben
    • wij zullen aangescheld hebben
    • jullie zullen aangescheld hebben
    • zij zullen aangescheld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanschellen
    • jij zou aanschellen
    • hij/zij/het zou aanschellen
    • wij zouden aanschellen
    • jullie zouden aanschellen
    • zij zouden aanschellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangescheld
    • jij zou hebben aangescheld
    • hij/zij/het zou hebben aangescheld
    • wij zouden hebben aangescheld
    • jullie zouden hebben aangescheld
    • zij zouden hebben aangescheld
  • Imperatief

    • jij schel aan
    • jullie schelt aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanschellen