Vervoeging van agenderen
Onbepaalde wijs (infinitief): agenderen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik agendeer
- jij agendeert
- hij/zij/het agendeert
- wij agenderen
- jullie agenderen
- zij agenderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik agendeerde
- jij agendeerde
- hij/zij/het agendeerde
- wij agendeerden
- jullie agendeerden
- zij agendeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geagendeerd
- jij hebt geagendeerd
- hij/zij/het heeft geagendeerd
- wij hebben geagendeerd
- jullie hebben geagendeerd
- zij hebben geagendeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geagendeerd
- jij had geagendeerd
- hij/zij/het had geagendeerd
- wij hadden geagendeerd
- jullie hadden geagendeerd
- zij hadden geagendeerd
Toekomende tijd I
- ik zal agenderen
- jij zult agenderen
- hij/zij/het zal agenderen
- wij zullen agenderen
- jullie zullen agenderen
- zij zullen agenderen
Toekomende tijd II
- ik zal geagendeerd hebben
- jij zult geagendeerd hebben
- hij/zij/het zal geagendeerd hebben
- wij zullen geagendeerd hebben
- jullie zullen geagendeerd hebben
- zij zullen geagendeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou agenderen
- jij zou agenderen
- hij/zij/het zou agenderen
- wij zouden agenderen
- jullie zouden agenderen
- zij zouden agenderen
Conditionalis II
- ik zou hebben geagendeerd
- jij zou hebben geagendeerd
- hij/zij/het zou hebben geagendeerd
- wij zouden hebben geagendeerd
- jullie zouden hebben geagendeerd
- zij zouden hebben geagendeerd
Imperatief
- jij agendeer
- jullie agendeert