Vervoeging van capituleren

Onbepaalde wijs (infinitief): capituleren

Vertaling: kapitulieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik capituleer
  • jij capituleert
  • hij/zij/het capituleert
  • wij capituleren
  • jullie capituleren
  • zij capituleren

Präsens Indikativ

  • ich kapituliere
  • du kapitulierst
  • er/sie/es kapituliert
  • wir kapitulieren
  • ihr kapituliert
  • sie kapitulieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik capituleerde
  • jij capituleerde
  • hij/zij/het capituleerde
  • wij capituleerden
  • jullie capituleerden
  • zij capituleerden

Präteritum Indikativ

  • ich kapitulierte
  • du kapituliertest
  • er/sie/es kapitulierte
  • wir kapitulierten
  • ihr kapituliertet
  • sie kapitulierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecapituleerd
  • jij hebt gecapituleerd
  • hij/zij/het heeft gecapituleerd
  • wij hebben gecapituleerd
  • jullie hebben gecapituleerd
  • zij hebben gecapituleerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe kapituliert
  • du hast kapituliert
  • er/sie/es hat kapituliert
  • wir haben kapituliert
  • ihr habt kapituliert
  • sie haben kapituliert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecapituleerd
  • jij had gecapituleerd
  • hij/zij/het had gecapituleerd
  • wij hadden gecapituleerd
  • jullie hadden gecapituleerd
  • zij hadden gecapituleerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte kapituliert
  • du hattest kapituliert
  • er/sie/es hatte kapituliert
  • wir hatten kapituliert
  • ihr hattet kapituliert
  • sie hatten kapituliert

Toekomende tijd I

  • ik zal capituleren
  • jij zult capituleren
  • hij/zij/het zal capituleren
  • wij zullen capituleren
  • jullie zullen capituleren
  • zij zullen capituleren

Futur I Indikativ

  • ich werde kapitulieren
  • du wirst kapitulieren
  • er/sie/es wird kapitulieren
  • wir werden kapitulieren
  • ihr werdet kapitulieren
  • sie werden kapitulieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gecapituleerd hebben
  • jij zult gecapituleerd hebben
  • hij/zij/het zal gecapituleerd hebben
  • wij zullen gecapituleerd hebben
  • jullie zullen gecapituleerd hebben
  • zij zullen gecapituleerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde kapituliert haben
  • du wirst kapituliert haben
  • er/sie/es wird kapituliert haben
  • wir werden kapituliert haben
  • ihr werdet kapituliert haben
  • sie werden kapituliert haben

Conditionalis I

  • ik zou capituleren
  • jij zou capituleren
  • hij/zij/het zou capituleren
  • wij zouden capituleren
  • jullie zouden capituleren
  • zij zouden capituleren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde kapitulieren
  • du würdest kapitulieren
  • er/sie/es würde kapitulieren
  • wir würden kapitulieren
  • ihr würdet kapitulieren
  • sie würden kapitulieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecapituleerd
  • jij zou hebben gecapituleerd
  • hij/zij/het zou hebben gecapituleerd
  • wij zouden hebben gecapituleerd
  • jullie zouden hebben gecapituleerd
  • zij zouden hebben gecapituleerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde kapituliert haben
  • du würdest kapituliert haben
  • er/sie/es würde kapituliert haben
  • wir würden kapituliert haben
  • ihr würdet kapituliert haben
  • sie würden kapituliert haben

Imperatief

  • jij capituleer
  • jullie capituleert

Imperativ

  • du kapituliere
  • ihr kapituliert