Vervoeging van impliceren

Onbepaalde wijs (infinitief): impliceren

Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik impliceer
    • jij impliceert
    • hij/zij/het impliceert
    • wij impliceren
    • jullie impliceren
    • zij impliceren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik impliceerde
    • jij impliceerde
    • hij/zij/het impliceerde
    • wij impliceerden
    • jullie impliceerden
    • zij impliceerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïmpliceerd
    • jij hebt geïmpliceerd
    • hij/zij/het heeft geïmpliceerd
    • wij hebben geïmpliceerd
    • jullie hebben geïmpliceerd
    • zij hebben geïmpliceerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïmpliceerd
    • jij had geïmpliceerd
    • hij/zij/het had geïmpliceerd
    • wij hadden geïmpliceerd
    • jullie hadden geïmpliceerd
    • zij hadden geïmpliceerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal impliceren
    • jij zult impliceren
    • hij/zij/het zal impliceren
    • wij zullen impliceren
    • jullie zullen impliceren
    • zij zullen impliceren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïmpliceerd hebben
    • jij zult geïmpliceerd hebben
    • hij/zij/het zal geïmpliceerd hebben
    • wij zullen geïmpliceerd hebben
    • jullie zullen geïmpliceerd hebben
    • zij zullen geïmpliceerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou impliceren
    • jij zou impliceren
    • hij/zij/het zou impliceren
    • wij zouden impliceren
    • jullie zouden impliceren
    • zij zouden impliceren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïmpliceerd
    • jij zou hebben geïmpliceerd
    • hij/zij/het zou hebben geïmpliceerd
    • wij zouden hebben geïmpliceerd
    • jullie zouden hebben geïmpliceerd
    • zij zouden hebben geïmpliceerd
  • Imperatief

    • jij impliceer
    • jullie impliceert