Vervoeging van inkelderen
Onbepaalde wijs (infinitief): inkelderen
				
				Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
- Onvoltooid tegenwoordige tijd- ik kelder in
- jij keldert in
- hij/zij/het keldert in
- wij kelderen in
- jullie kelderen in
- zij kelderen in
 
- Onvoltooid verleden tijd- ik kelderde in
- jij kelderde in
- hij/zij/het kelderde in
- wij kelderden in
- jullie kelderden in
- zij kelderden in
 
- Voltooid tegenwoordige tijd- ik heb ingekelderd
- jij hebt ingekelderd
- hij/zij/het heeft ingekelderd
- wij hebben ingekelderd
- jullie hebben ingekelderd
- zij hebben ingekelderd
 
- Voltooid verleden tijd- ik had ingekelderd
- jij had ingekelderd
- hij/zij/het had ingekelderd
- wij hadden ingekelderd
- jullie hadden ingekelderd
- zij hadden ingekelderd
 
- Toekomende tijd I- ik zal inkelderen
- jij zult inkelderen
- hij/zij/het zal inkelderen
- wij zullen inkelderen
- jullie zullen inkelderen
- zij zullen inkelderen
 
- Toekomende tijd II- ik zal ingekelderd hebben
- jij zult ingekelderd hebben
- hij/zij/het zal ingekelderd hebben
- wij zullen ingekelderd hebben
- jullie zullen ingekelderd hebben
- zij zullen ingekelderd hebben
 
- Conditionalis I- ik zou inkelderen
- jij zou inkelderen
- hij/zij/het zou inkelderen
- wij zouden inkelderen
- jullie zouden inkelderen
- zij zouden inkelderen
 
- Conditionalis II- ik zou hebben ingekelderd
- jij zou hebben ingekelderd
- hij/zij/het zou hebben ingekelderd
- wij zouden hebben ingekelderd
- jullie zouden hebben ingekelderd
- zij zouden hebben ingekelderd
 
- Imperatief- jij kelder in
- jullie keldert in