Vervoeging van kladderen
Onbepaalde wijs (infinitief): kladderen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kladder
- jij kladdert
- hij/zij/het kladdert
- wij kladderen
- jullie kladderen
- zij kladderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik kladderde
- jij kladderde
- hij/zij/het kladderde
- wij kladderden
- jullie kladderden
- zij kladderden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekladderd
- jij hebt gekladderd
- hij/zij/het heeft gekladderd
- wij hebben gekladderd
- jullie hebben gekladderd
- zij hebben gekladderd
Voltooid verleden tijd
- ik had gekladderd
- jij had gekladderd
- hij/zij/het had gekladderd
- wij hadden gekladderd
- jullie hadden gekladderd
- zij hadden gekladderd
Toekomende tijd I
- ik zal kladderen
- jij zult kladderen
- hij/zij/het zal kladderen
- wij zullen kladderen
- jullie zullen kladderen
- zij zullen kladderen
Toekomende tijd II
- ik zal gekladderd hebben
- jij zult gekladderd hebben
- hij/zij/het zal gekladderd hebben
- wij zullen gekladderd hebben
- jullie zullen gekladderd hebben
- zij zullen gekladderd hebben
Conditionalis I
- ik zou kladderen
- jij zou kladderen
- hij/zij/het zou kladderen
- wij zouden kladderen
- jullie zouden kladderen
- zij zouden kladderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gekladderd
- jij zou hebben gekladderd
- hij/zij/het zou hebben gekladderd
- wij zouden hebben gekladderd
- jullie zouden hebben gekladderd
- zij zouden hebben gekladderd
Imperatief
- jij kladder
- jullie kladdert