Vervoeging van ontbossen

Vertaling: entwalden

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontbos
  • jij ontbost
  • hij/zij/het ontbost
  • wij ontbossen
  • jullie ontbossen
  • zij ontbossen

Präsens Indikativ

  • ich entwalde
  • du entwaldest
  • er/sie/es entwaldet
  • wir entwalden
  • ihr entwaldet
  • sie entwalden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontboste
  • jij ontboste
  • hij/zij/het ontboste
  • wij ontbosten
  • jullie ontbosten
  • zij ontbosten

Präteritum Indikativ

  • ich entwaldete
  • du entwaldetest
  • er/sie/es entwaldete
  • wir entwaldeten
  • ihr entwaldetet
  • sie entwaldeten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontbost
  • jij hebt ontbost
  • hij/zij/het heeft ontbost
  • wij hebben ontbost
  • jullie hebben ontbost
  • zij hebben ontbost

Perfekt Indikativ

  • ich habe entwaldet
  • du hast entwaldet
  • er/sie/es hat entwaldet
  • wir haben entwaldet
  • ihr habt entwaldet
  • sie haben entwaldet

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontbost
  • jij had ontbost
  • hij/zij/het had ontbost
  • wij hadden ontbost
  • jullie hadden ontbost
  • zij hadden ontbost

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte entwaldet
  • du hattest entwaldet
  • er/sie/es hatte entwaldet
  • wir hatten entwaldet
  • ihr hattet entwaldet
  • sie hatten entwaldet

Toekomende tijd I

  • ik zal ontbossen
  • jij zult ontbossen
  • hij/zij/het zal ontbossen
  • wij zullen ontbossen
  • jullie zullen ontbossen
  • zij zullen ontbossen

Futur I Indikativ

  • ich werde entwalden
  • du wirst entwalden
  • er/sie/es wird entwalden
  • wir werden entwalden
  • ihr werdet entwalden
  • sie werden entwalden

Toekomende tijd II

  • ik zal ontbost hebben
  • jij zult ontbost hebben
  • hij/zij/het zal ontbost hebben
  • wij zullen ontbost hebben
  • jullie zullen ontbost hebben
  • zij zullen ontbost hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde entwaldet haben
  • du wirst entwaldet haben
  • er/sie/es wird entwaldet haben
  • wir werden entwaldet haben
  • ihr werdet entwaldet haben
  • sie werden entwaldet haben

Conditionalis I

  • ik zou ontbossen
  • jij zou ontbossen
  • hij/zij/het zou ontbossen
  • wij zouden ontbossen
  • jullie zouden ontbossen
  • zij zouden ontbossen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde entwalden
  • du würdest entwalden
  • er/sie/es würde entwalden
  • wir würden entwalden
  • ihr würdet entwalden
  • sie würden entwalden

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontbost
  • jij zou hebben ontbost
  • hij/zij/het zou hebben ontbost
  • wij zouden hebben ontbost
  • jullie zouden hebben ontbost
  • zij zouden hebben ontbost

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde entwaldet haben
  • du würdest entwaldet haben
  • er/sie/es würde entwaldet haben
  • wir würden entwaldet haben
  • ihr würdet entwaldet haben
  • sie würden entwaldet haben

Imperatief

  • jij ontbos
  • jullie ontbost

Imperativ

  • du entwalde
  • ihr entwaldet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ontbossen