Vervoeging van twijfelen
Onbepaalde wijs (infinitief): twijfelen
				
				Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik twijfel
 - jij twijfelt
 - hij/zij/het twijfelt
 - wij twijfelen
 - jullie twijfelen
 - zij twijfelen
 
Präsens Indikativ
- ich zweif(e)le
 - du zweifelst
 - er/sie/es zweifelt
 - wir zweifeln
 - ihr zweifelt
 - sie zweifeln
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik twijfelde
 - jij twijfelde
 - hij/zij/het twijfelde
 - wij twijfelden
 - jullie twijfelden
 - zij twijfelden
 
Präteritum Indikativ
- ich zweifelte
 - du zweifeltest
 - er/sie/es zweifelte
 - wir zweifelten
 - ihr zweifeltet
 - sie zweifelten
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getwijfeld
 - jij hebt getwijfeld
 - hij/zij/het heeft getwijfeld
 - wij hebben getwijfeld
 - jullie hebben getwijfeld
 - zij hebben getwijfeld
 
Perfekt Indikativ
- ich habe gezweifelt
 - du hast gezweifelt
 - er/sie/es hat gezweifelt
 - wir haben gezweifelt
 - ihr habt gezweifelt
 - sie haben gezweifelt
 
Voltooid verleden tijd
- ik had getwijfeld
 - jij had getwijfeld
 - hij/zij/het had getwijfeld
 - wij hadden getwijfeld
 - jullie hadden getwijfeld
 - zij hadden getwijfeld
 
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gezweifelt
 - du hattest gezweifelt
 - er/sie/es hatte gezweifelt
 - wir hatten gezweifelt
 - ihr hattet gezweifelt
 - sie hatten gezweifelt
 
Toekomende tijd I
- ik zal twijfelen
 - jij zult twijfelen
 - hij/zij/het zal twijfelen
 - wij zullen twijfelen
 - jullie zullen twijfelen
 - zij zullen twijfelen
 
Futur I Indikativ
- ich werde zweifeln
 - du wirst zweifeln
 - er/sie/es wird zweifeln
 - wir werden zweifeln
 - ihr werdet zweifeln
 - sie werden zweifeln
 
Toekomende tijd II
- ik zal getwijfeld hebben
 - jij zult getwijfeld hebben
 - hij/zij/het zal getwijfeld hebben
 - wij zullen getwijfeld hebben
 - jullie zullen getwijfeld hebben
 - zij zullen getwijfeld hebben
 
Futur II Indikativ
- ich werde gezweifelt haben
 - du wirst gezweifelt haben
 - er/sie/es wird gezweifelt haben
 - wir werden gezweifelt haben
 - ihr werdet gezweifelt haben
 - sie werden gezweifelt haben
 
Conditionalis I
- ik zou twijfelen
 - jij zou twijfelen
 - hij/zij/het zou twijfelen
 - wij zouden twijfelen
 - jullie zouden twijfelen
 - zij zouden twijfelen
 
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zweifeln
 - du würdest zweifeln
 - er/sie/es würde zweifeln
 - wir würden zweifeln
 - ihr würdet zweifeln
 - sie würden zweifeln
 
Conditionalis II
- ik zou hebben getwijfeld
 - jij zou hebben getwijfeld
 - hij/zij/het zou hebben getwijfeld
 - wij zouden hebben getwijfeld
 - jullie zouden hebben getwijfeld
 - zij zouden hebben getwijfeld
 
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gezweifelt haben
 - du würdest gezweifelt haben
 - er/sie/es würde gezweifelt haben
 - wir würden gezweifelt haben
 - ihr würdet gezweifelt haben
 - sie würden gezweifelt haben
 
Imperatief
- jij twijfel
 - jullie twijfelt
 
Imperativ
- du zweif(e)le
 - ihr zweifelt