Vervoeging van verkroppen
Onbepaalde wijs (infinitief): verkroppen
				
				Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verkrop
 - jij verkropt
 - hij/zij/het verkropt
 - wij verkroppen
 - jullie verkroppen
 - zij verkroppen
 
Präsens Indikativ
- ich erdrossele
 - du erdrosselst
 - er/sie/es erdrosselt
 - wir erdrosseln
 - ihr erdrosselt
 - sie erdrosseln
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik verkropte
 - jij verkropte
 - hij/zij/het verkropte
 - wij verkropten
 - jullie verkropten
 - zij verkropten
 
Präteritum Indikativ
- ich erdrosselte
 - du erdrosseltest
 - er/sie/es erdrosselte
 - wir erdrosselten
 - ihr erdrosseltet
 - sie erdrosselten
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verkropt
 - jij hebt verkropt
 - hij/zij/het heeft verkropt
 - wij hebben verkropt
 - jullie hebben verkropt
 - zij hebben verkropt
 
Perfekt Indikativ
- ich habe erdrosselt
 - du hast erdrosselt
 - er/sie/es hat erdrosselt
 - wir haben erdrosselt
 - ihr habt erdrosselt
 - sie haben erdrosselt
 
Voltooid verleden tijd
- ik had verkropt
 - jij had verkropt
 - hij/zij/het had verkropt
 - wij hadden verkropt
 - jullie hadden verkropt
 - zij hadden verkropt
 
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte erdrosselt
 - du hattest erdrosselt
 - er/sie/es hatte erdrosselt
 - wir hatten erdrosselt
 - ihr hattet erdrosselt
 - sie hatten erdrosselt
 
Toekomende tijd I
- ik zal verkroppen
 - jij zult verkroppen
 - hij/zij/het zal verkroppen
 - wij zullen verkroppen
 - jullie zullen verkroppen
 - zij zullen verkroppen
 
Futur I Indikativ
- ich werde erdrosseln
 - du wirst erdrosseln
 - er/sie/es wird erdrosseln
 - wir werden erdrosseln
 - ihr werdet erdrosseln
 - sie werden erdrosseln
 
Toekomende tijd II
- ik zal verkropt hebben
 - jij zult verkropt hebben
 - hij/zij/het zal verkropt hebben
 - wij zullen verkropt hebben
 - jullie zullen verkropt hebben
 - zij zullen verkropt hebben
 
Futur II Indikativ
- ich werde erdrosselt haben
 - du wirst erdrosselt haben
 - er/sie/es wird erdrosselt haben
 - wir werden erdrosselt haben
 - ihr werdet erdrosselt haben
 - sie werden erdrosselt haben
 
Conditionalis I
- ik zou verkroppen
 - jij zou verkroppen
 - hij/zij/het zou verkroppen
 - wij zouden verkroppen
 - jullie zouden verkroppen
 - zij zouden verkroppen
 
Futur I Konjunktiv II
- ich würde erdrosseln
 - du würdest erdrosseln
 - er/sie/es würde erdrosseln
 - wir würden erdrosseln
 - ihr würdet erdrosseln
 - sie würden erdrosseln
 
Conditionalis II
- ik zou hebben verkropt
 - jij zou hebben verkropt
 - hij/zij/het zou hebben verkropt
 - wij zouden hebben verkropt
 - jullie zouden hebben verkropt
 - zij zouden hebben verkropt
 
Futur II Konjunktiv II
- ich würde erdrosselt haben
 - du würdest erdrosselt haben
 - er/sie/es würde erdrosselt haben
 - wir würden erdrosselt haben
 - ihr würdet erdrosselt haben
 - sie würden erdrosselt haben
 
Imperatief
- jij verkrop
 - jullie verkropt
 
Imperativ
- du erdrossele
 - ihr erdrosselt