Vervoeging van verzwelgen
Onbepaalde wijs (infinitief): verzwelgen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het verzwelgt
- zij verzwelgen
Präsens Indikativ
- er/sie/es verschlingt
- sie verschlingen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het verzwolg
- zij verzwolgen
Präteritum Indikativ
- er/sie/es verschlang
- sie verschlangen
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft verzwolgen
- zij hebben verzwolgen
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat verschlungen
- sie haben verschlungen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had verzwolgen
- zij hadden verzwolgen
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte verschlungen
- sie hatten verschlungen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal verzwelgen
- zij zult verzwelgen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird verschlingen
- sie werden verschlingen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal verzwolgen hebben
- zij zult verzwolgen hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird verschlungen haben
- sie werden verschlungen haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal verzwelgen
- zij zullen verzwelgen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde verschlingen
- sie würden verschlingen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben verzwolgen
- zij zullen hebben verzwolgen
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde verschlungen haben
- sie würden verschlungen haben