Vervoeging van wennen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wen
 - jij went
 - hij/zij/het went
 - wij wennen
 - jullie wennen
 - zij wennen
 
Präsens Indikativ
- ich gewöhne
 - du gewöhnst
 - er/sie/es gewöhnt
 - wir gewöhnen
 - ihr gewöhnt
 - sie gewöhnen
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik wende
 - jij wende
 - hij/zij/het wende
 - wij wenden
 - jullie wenden
 - zij wenden
 
Präteritum Indikativ
- ich gewöhnte
 - du gewöhntest
 - er/sie/es gewöhnte
 - wir gewöhnten
 - ihr gewöhntet
 - sie gewöhnten
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewend
 - jij hebt gewend
 - hij/zij/het heeft gewend
 - wij hebben gewend
 - jullie hebben gewend
 - zij hebben gewend
 
Perfekt Indikativ
- ich habe gewöhnt
 - du hast gewöhnt
 - er/sie/es hat gewöhnt
 - wir haben gewöhnt
 - ihr habt gewöhnt
 - sie haben gewöhnt
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gewend
 - jij had gewend
 - hij/zij/het had gewend
 - wij hadden gewend
 - jullie hadden gewend
 - zij hadden gewend
 
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gewöhnt
 - du hattest gewöhnt
 - er/sie/es hatte gewöhnt
 - wir hatten gewöhnt
 - ihr hattet gewöhnt
 - sie hatten gewöhnt
 
Toekomende tijd I
- ik zal wennen
 - jij zult wennen
 - hij/zij/het zal wennen
 - wij zullen wennen
 - jullie zullen wennen
 - zij zullen wennen
 
Futur I Indikativ
- ich werde gewöhnen
 - du wirst gewöhnen
 - er/sie/es wird gewöhnen
 - wir werden gewöhnen
 - ihr werdet gewöhnen
 - sie werden gewöhnen
 
Toekomende tijd II
- ik zal gewend hebben
 - jij zult gewend hebben
 - hij/zij/het zal gewend hebben
 - wij zullen gewend hebben
 - jullie zullen gewend hebben
 - zij zullen gewend hebben
 
Futur II Indikativ
- ich werde gewöhnt haben
 - du wirst gewöhnt haben
 - er/sie/es wird gewöhnt haben
 - wir werden gewöhnt haben
 - ihr werdet gewöhnt haben
 - sie werden gewöhnt haben
 
Conditionalis I
- ik zou wennen
 - jij zou wennen
 - hij/zij/het zou wennen
 - wij zouden wennen
 - jullie zouden wennen
 - zij zouden wennen
 
Futur I Konjunktiv II
- ich würde gewöhnen
 - du würdest gewöhnen
 - er/sie/es würde gewöhnen
 - wir würden gewöhnen
 - ihr würdet gewöhnen
 - sie würden gewöhnen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gewend
 - jij zou hebben gewend
 - hij/zij/het zou hebben gewend
 - wij zouden hebben gewend
 - jullie zouden hebben gewend
 - zij zouden hebben gewend
 
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gewöhnt haben
 - du würdest gewöhnt haben
 - er/sie/es würde gewöhnt haben
 - wir würden gewöhnt haben
 - ihr würdet gewöhnt haben
 - sie würden gewöhnt haben
 
Imperatief
- jij wen
 - jullie went
 
Imperativ
- du gewöhn(e)
 - ihr gewöhnt