Vervoeging van uiteenzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): uiteenzetten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet uiteen
- jij zet uiteen
- hij/zij/het zet uiteen
- wij zetten uiteen
- jullie zetten uiteen
- zij zetten uiteen
Present
- I expatiate
- you expatiate
- he/she/it expatiates
- we expatiate
- you expatiate
- they expatiate
Onvoltooid verleden tijd
- ik zette uiteen
- jij zette uiteen
- hij/zij/het zette uiteen
- wij zetten uiteen
- jullie zetten uiteen
- zij zetten uiteen
Simple past
- I expatiated
- you expatiated
- he/she/it expatiated
- we expatiated
- you expatiated
- they expatiated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uiteengezet
- jij hebt uiteengezet
- hij/zij/het heeft uiteengezet
- wij hebben uiteengezet
- jullie hebben uiteengezet
- zij hebben uiteengezet
Present perfect
- I have expatiated
- you have expatiated
- he/she/it has expatiated
- we have expatiated
- you have expatiated
- they have expatiated
Voltooid verleden tijd
- ik had uiteengezet
- jij had uiteengezet
- hij/zij/het had uiteengezet
- wij hadden uiteengezet
- jullie hadden uiteengezet
- zij hadden uiteengezet
Past perfect
- I had expatiated
- you had expatiated
- he/she/it had expatiated
- we had expatiated
- you had expatiated
- they had expatiated
Toekomende tijd I
- ik zal uiteenzetten
- jij zult uiteenzetten
- hij/zij/het zal uiteenzetten
- wij zullen uiteenzetten
- jullie zullen uiteenzetten
- zij zullen uiteenzetten
Future
- I will expatiate
- you will expatiate
- he/she/it will expatiate
- we will expatiate
- you will expatiate
- they will expatiate
Toekomende tijd II
- ik zal uiteengezet hebben
- jij zult uiteengezet hebben
- hij/zij/het zal uiteengezet hebben
- wij zullen uiteengezet hebben
- jullie zullen uiteengezet hebben
- zij zullen uiteengezet hebben
Future perfect
- I will have expatiated
- you will have expatiated
- he/she/it will have expatiated
- we will have expatiated
- you will have expatiated
- they will have expatiated
Conditionalis I
- ik zou uiteenzetten
- jij zou uiteenzetten
- hij/zij/het zou uiteenzetten
- wij zouden uiteenzetten
- jullie zouden uiteenzetten
- zij zouden uiteenzetten
Conditional present
- I would expatiate
- you would expatiate
- he/she/it would expatiate
- we would expatiate
- you would expatiate
- they would expatiate
Conditionalis II
- ik zou hebben uiteengezet
- jij zou hebben uiteengezet
- hij/zij/het zou hebben uiteengezet
- wij zouden hebben uiteengezet
- jullie zouden hebben uiteengezet
- zij zouden hebben uiteengezet
Conditional perfect
- I would have expatiated
- you would have expatiated
- he/she/it would have expatiated
- we would have expatiated
- you would have expatiated
- they would have expatiated
Imperatief
- jij zet uiteen
- jullie zet uiteen
Imperative
- you expatiate
- you expatiate