Vervoeging van goedendagzeggen
Onbepaalde wijs (infinitief): goedendagzeggen
				
				Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zeg goedendag
 - jij zegt goedendag
 - hij/zij/het zegt goedendag
 - wij zeggen goedendag
 - jullie zeggen goedendag
 - zij zeggen goedendag
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik zei goedendag
 - jij zei goedendag
 - hij/zij/het zei goedendag
 - wij zeiden goedendag
 - jullie zeiden goedendag
 - zij zeiden goedendag
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb goedendaggezegd
 - jij hebt goedendaggezegd
 - hij/zij/het heeft goedendaggezegd
 - wij hebben goedendaggezegd
 - jullie hebben goedendaggezegd
 - zij hebben goedendaggezegd
 
Voltooid verleden tijd
- ik had goedendaggezegd
 - jij had goedendaggezegd
 - hij/zij/het had goedendaggezegd
 - wij hadden goedendaggezegd
 - jullie hadden goedendaggezegd
 - zij hadden goedendaggezegd
 
Toekomende tijd I
- ik zal goedendagzeggen
 - jij zult goedendagzeggen
 - hij/zij/het zal goedendagzeggen
 - wij zullen goedendagzeggen
 - jullie zullen goedendagzeggen
 - zij zullen goedendagzeggen
 
Toekomende tijd II
- ik zal goedendaggezegd hebben
 - jij zult goedendaggezegd hebben
 - hij/zij/het zal goedendaggezegd hebben
 - wij zullen goedendaggezegd hebben
 - jullie zullen goedendaggezegd hebben
 - zij zullen goedendaggezegd hebben
 
Conditionalis I
- ik zou goedendagzeggen
 - jij zou goedendagzeggen
 - hij/zij/het zou goedendagzeggen
 - wij zouden goedendagzeggen
 - jullie zouden goedendagzeggen
 - zij zouden goedendagzeggen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben goedendaggezegd
 - jij zou hebben goedendaggezegd
 - hij/zij/het zou hebben goedendaggezegd
 - wij zouden hebben goedendaggezegd
 - jullie zouden hebben goedendaggezegd
 - zij zouden hebben goedendaggezegd
 
Imperatief
- jij zeg goedendag
 - jullie zegt goedendag