Vervoeging van onderbouwen
Onbepaalde wijs (infinitief): onderbouwen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onderbouw
- jij onderbouwt
- hij/zij/het onderbouwt
- wij onderbouwen
- jullie onderbouwen
- zij onderbouwen
Present
- I argue
- you argue
- he/she/it argues
- we argue
- you argue
- they argue
Onvoltooid verleden tijd
- ik onderbouwde
- jij onderbouwde
- hij/zij/het onderbouwde
- wij onderbouwden
- jullie onderbouwden
- zij onderbouwden
Simple past
- I argued
- you argued
- he/she/it argued
- we argued
- you argued
- they argued
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onderbouwd
- jij hebt onderbouwd
- hij/zij/het heeft onderbouwd
- wij hebben onderbouwd
- jullie hebben onderbouwd
- zij hebben onderbouwd
Present perfect
- I have argued
- you have argued
- he/she/it has argued
- we have argued
- you have argued
- they have argued
Voltooid verleden tijd
- ik had onderbouwd
- jij had onderbouwd
- hij/zij/het had onderbouwd
- wij hadden onderbouwd
- jullie hadden onderbouwd
- zij hadden onderbouwd
Past perfect
- I had argued
- you had argued
- he/she/it had argued
- we had argued
- you had argued
- they had argued
Toekomende tijd I
- ik zal onderbouwen
- jij zult onderbouwen
- hij/zij/het zal onderbouwen
- wij zullen onderbouwen
- jullie zullen onderbouwen
- zij zullen onderbouwen
Future
- I will argue
- you will argue
- he/she/it will argue
- we will argue
- you will argue
- they will argue
Toekomende tijd II
- ik zal onderbouwd hebben
- jij zult onderbouwd hebben
- hij/zij/het zal onderbouwd hebben
- wij zullen onderbouwd hebben
- jullie zullen onderbouwd hebben
- zij zullen onderbouwd hebben
Future perfect
- I will have argued
- you will have argued
- he/she/it will have argued
- we will have argued
- you will have argued
- they will have argued
Conditionalis I
- ik zou onderbouwen
- jij zou onderbouwen
- hij/zij/het zou onderbouwen
- wij zouden onderbouwen
- jullie zouden onderbouwen
- zij zouden onderbouwen
Conditional present
- I would argue
- you would argue
- he/she/it would argue
- we would argue
- you would argue
- they would argue
Conditionalis II
- ik zou hebben onderbouwd
- jij zou hebben onderbouwd
- hij/zij/het zou hebben onderbouwd
- wij zouden hebben onderbouwd
- jullie zouden hebben onderbouwd
- zij zouden hebben onderbouwd
Conditional perfect
- I would have argued
- you would have argued
- he/she/it would have argued
- we would have argued
- you would have argued
- they would have argued
Imperatief
- jij onderbouw
- jullie onderbouwt
Imperative
- you argue
- you argue