Vervoeging van uitdoezelen

Onbepaalde wijs (infinitief): uitdoezelen

Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doezel uit
    • jij doezelt uit
    • hij/zij/het doezelt uit
    • wij doezelen uit
    • jullie doezelen uit
    • zij doezelen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik doezelde uit
    • jij doezelde uit
    • hij/zij/het doezelde uit
    • wij doezelden uit
    • jullie doezelden uit
    • zij doezelden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgedoezeld
    • jij hebt uitgedoezeld
    • hij/zij/het heeft uitgedoezeld
    • wij hebben uitgedoezeld
    • jullie hebben uitgedoezeld
    • zij hebben uitgedoezeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgedoezeld
    • jij had uitgedoezeld
    • hij/zij/het had uitgedoezeld
    • wij hadden uitgedoezeld
    • jullie hadden uitgedoezeld
    • zij hadden uitgedoezeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitdoezelen
    • jij zult uitdoezelen
    • hij/zij/het zal uitdoezelen
    • wij zullen uitdoezelen
    • jullie zullen uitdoezelen
    • zij zullen uitdoezelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgedoezeld hebben
    • jij zult uitgedoezeld hebben
    • hij/zij/het zal uitgedoezeld hebben
    • wij zullen uitgedoezeld hebben
    • jullie zullen uitgedoezeld hebben
    • zij zullen uitgedoezeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitdoezelen
    • jij zou uitdoezelen
    • hij/zij/het zou uitdoezelen
    • wij zouden uitdoezelen
    • jullie zouden uitdoezelen
    • zij zouden uitdoezelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgedoezeld
    • jij zou hebben uitgedoezeld
    • hij/zij/het zou hebben uitgedoezeld
    • wij zouden hebben uitgedoezeld
    • jullie zouden hebben uitgedoezeld
    • zij zouden hebben uitgedoezeld
  • Imperatief

    • jij doezel uit
    • jullie doezelt uit