Vervoeging van afpeigeren
Onbepaalde wijs (infinitief): afpeigeren
				
				Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik peiger af
 - jij peigert af
 - hij/zij/het peigert af
 - wij peigeren af
 - jullie peigeren af
 - zij peigeren af
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik peigerde af
 - jij peigerde af
 - hij/zij/het peigerde af
 - wij peigerden af
 - jullie peigerden af
 - zij peigerden af
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgepeigerd
 - jij hebt afgepeigerd
 - hij/zij/het heeft afgepeigerd
 - wij hebben afgepeigerd
 - jullie hebben afgepeigerd
 - zij hebben afgepeigerd
 
Voltooid verleden tijd
- ik had afgepeigerd
 - jij had afgepeigerd
 - hij/zij/het had afgepeigerd
 - wij hadden afgepeigerd
 - jullie hadden afgepeigerd
 - zij hadden afgepeigerd
 
Toekomende tijd I
- ik zal afpeigeren
 - jij zult afpeigeren
 - hij/zij/het zal afpeigeren
 - wij zullen afpeigeren
 - jullie zullen afpeigeren
 - zij zullen afpeigeren
 
Toekomende tijd II
- ik zal afgepeigerd hebben
 - jij zult afgepeigerd hebben
 - hij/zij/het zal afgepeigerd hebben
 - wij zullen afgepeigerd hebben
 - jullie zullen afgepeigerd hebben
 - zij zullen afgepeigerd hebben
 
Conditionalis I
- ik zou afpeigeren
 - jij zou afpeigeren
 - hij/zij/het zou afpeigeren
 - wij zouden afpeigeren
 - jullie zouden afpeigeren
 - zij zouden afpeigeren
 
Conditionalis II
- ik zou hebben afgepeigerd
 - jij zou hebben afgepeigerd
 - hij/zij/het zou hebben afgepeigerd
 - wij zouden hebben afgepeigerd
 - jullie zouden hebben afgepeigerd
 - zij zouden hebben afgepeigerd
 
Imperatief
- jij peiger af
 - jullie peigert af