Vervoeging van loeven
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loef
- jij loeft
- hij/zij/het loeft
- wij loeven
- jullie loeven
- zij loeven
Indicativo presente
- yo orzo
- tú orzas
- él/ella orza
- nosotros orzamos
- vosotros orzáis
- ellos/ellas orzan
Onvoltooid verleden tijd
- ik loefde
- jij loefde
- hij/zij/het loefde
- wij loefden
- jullie loefden
- zij loefden
Indefinido
- yo orcé
- tú orzaste
- él/ella orzó
- nosotros orzamos
- vosotros orzasteis
- ellos/ellas orzaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geloefd
- jij hebt geloefd
- hij/zij/het heeft geloefd
- wij hebben geloefd
- jullie hebben geloefd
- zij hebben geloefd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he orzado
- tú has orzado
- él/ella ha orzado
- nosotros hemos orzado
- vosotros habéis orzado
- ellos/ellas han orzado
Voltooid verleden tijd
- ik had geloefd
- jij had geloefd
- hij/zij/het had geloefd
- wij hadden geloefd
- jullie hadden geloefd
- zij hadden geloefd
Pluscuamperfecto
- yo había orzado
- tú habías orzado
- él/ella había orzado
- nosotros habíamos orzado
- vosotros habíais orzado
- ellos/ellas habían orzado
Toekomende tijd I
- ik zal loeven
- jij zult loeven
- hij/zij/het zal loeven
- wij zullen loeven
- jullie zullen loeven
- zij zullen loeven
Futuro I
- yo orzaré
- tú orzarás
- él/ella orzará
- nosotros orzaremos
- vosotros orzaréis
- ellos/ellas orzarán
Toekomende tijd II
- ik zal geloefd hebben
- jij zult geloefd hebben
- hij/zij/het zal geloefd hebben
- wij zullen geloefd hebben
- jullie zullen geloefd hebben
- zij zullen geloefd hebben
Futuro perfecto
- yo habré orzado
- tú habrás orzado
- él/ella habrá orzado
- nosotros habremos orzado
- vosotros habréis orzado
- ellos/ellas habrán orzado
Conditionalis I
- ik zou loeven
- jij zou loeven
- hij/zij/het zou loeven
- wij zouden loeven
- jullie zouden loeven
- zij zouden loeven
Condicional
- yo orzaría
- tú orzarías
- él/ella orzaría
- nosotros orzaríamos
- vosotros orzaríais
- ellos/ellas orzarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geloefd
- jij zou hebben geloefd
- hij/zij/het zou hebben geloefd
- wij zouden hebben geloefd
- jullie zouden hebben geloefd
- zij zouden hebben geloefd
Condicional perfecto
- yo habría orzado
- tú habrías orzado
- él/ella habría orzado
- nosotros habríamos orzado
- vosotros habríais orzado
- ellos/ellas habrían orzado
Imperatief
- jij loef
- jullie loeft
Imperativo presente
- tú orza
- vosotros orzad