Vervoeging van luwen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het luwt
- zij luwen
Indicativo presente
- él/ella amaína
- ellos/ellas amaínan
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het luwde
- zij luwden
Indefinido
- él/ella amainó
- ellos/ellas amainaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geluwd
- zij hebben geluwd
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha amainado
- ellos/ellas han amainado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geluwd
- zij hadden geluwd
Pluscuamperfecto
- él/ella había amainado
- ellos/ellas habían amainado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal luwen
- zij zult luwen
Futuro I
- él/ella amainará
- ellos/ellas amainarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geluwd hebben
- zij zult geluwd hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá amainado
- ellos/ellas habrán amainado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal luwen
- zij zullen luwen
Condicional
- él/ella amainaría
- ellos/ellas amainarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geluwd
- zij zullen hebben geluwd
Condicional perfecto
- él/ella habría amainado
- ellos/ellas habrían amainado