Vervoeging van notuleren

Vertaling: multar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik notuleer
  • jij notuleert
  • hij/zij/het notuleert
  • wij notuleren
  • jullie notuleren
  • zij notuleren

Indicativo presente

  • yo multo
  • multas
  • él/ella multa
  • nosotros multamos
  • vosotros multáis
  • ellos/ellas multan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik notuleerde
  • jij notuleerde
  • hij/zij/het notuleerde
  • wij notuleerden
  • jullie notuleerden
  • zij notuleerden

Indefinido

  • yo multé
  • multaste
  • él/ella multó
  • nosotros multamos
  • vosotros multasteis
  • ellos/ellas multaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb genotuleerd
  • jij hebt genotuleerd
  • hij/zij/het heeft genotuleerd
  • wij hebben genotuleerd
  • jullie hebben genotuleerd
  • zij hebben genotuleerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he multado
  • has multado
  • él/ella ha multado
  • nosotros hemos multado
  • vosotros habéis multado
  • ellos/ellas han multado

Voltooid verleden tijd

  • ik had genotuleerd
  • jij had genotuleerd
  • hij/zij/het had genotuleerd
  • wij hadden genotuleerd
  • jullie hadden genotuleerd
  • zij hadden genotuleerd

Pluscuamperfecto

  • yo había multado
  • habías multado
  • él/ella había multado
  • nosotros habíamos multado
  • vosotros habíais multado
  • ellos/ellas habían multado

Toekomende tijd I

  • ik zal notuleren
  • jij zult notuleren
  • hij/zij/het zal notuleren
  • wij zullen notuleren
  • jullie zullen notuleren
  • zij zullen notuleren

Futuro I

  • yo multaré
  • multarás
  • él/ella multará
  • nosotros multaremos
  • vosotros multaréis
  • ellos/ellas multarán

Toekomende tijd II

  • ik zal genotuleerd hebben
  • jij zult genotuleerd hebben
  • hij/zij/het zal genotuleerd hebben
  • wij zullen genotuleerd hebben
  • jullie zullen genotuleerd hebben
  • zij zullen genotuleerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré multado
  • habrás multado
  • él/ella habrá multado
  • nosotros habremos multado
  • vosotros habréis multado
  • ellos/ellas habrán multado

Conditionalis I

  • ik zou notuleren
  • jij zou notuleren
  • hij/zij/het zou notuleren
  • wij zouden notuleren
  • jullie zouden notuleren
  • zij zouden notuleren

Condicional

  • yo multaría
  • multarías
  • él/ella multaría
  • nosotros multaríamos
  • vosotros multaríais
  • ellos/ellas multarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben genotuleerd
  • jij zou hebben genotuleerd
  • hij/zij/het zou hebben genotuleerd
  • wij zouden hebben genotuleerd
  • jullie zouden hebben genotuleerd
  • zij zouden hebben genotuleerd

Condicional perfecto

  • yo habría multado
  • habrías multado
  • él/ella habría multado
  • nosotros habríamos multado
  • vosotros habríais multado
  • ellos/ellas habrían multado

Imperatief

  • jij notuleer
  • jullie notuleert

Imperativo presente

  • multa
  • vosotros multad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van notuleren