Vervoeging van proesten
Onbepaalde wijs (infinitief): proesten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik proest
- jij proest
- hij/zij/het proest
- wij proesten
- jullie proesten
- zij proesten
Indicativo presente
- yo estornudo
- tú estornudas
- él/ella estornuda
- nosotros estornudamos
- vosotros estornudáis
- ellos/ellas estornudan
Onvoltooid verleden tijd
- ik proestte
- jij proestte
- hij/zij/het proestte
- wij proestten
- jullie proestten
- zij proestten
Indefinido
- yo estornudé
- tú estornudaste
- él/ella estornudó
- nosotros estornudamos
- vosotros estornudasteis
- ellos/ellas estornudaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geproest
- jij hebt geproest
- hij/zij/het heeft geproest
- wij hebben geproest
- jullie hebben geproest
- zij hebben geproest
Pretérito perfecto compuesto
- yo he estornudado
- tú has estornudado
- él/ella ha estornudado
- nosotros hemos estornudado
- vosotros habéis estornudado
- ellos/ellas han estornudado
Voltooid verleden tijd
- ik had geproest
- jij had geproest
- hij/zij/het had geproest
- wij hadden geproest
- jullie hadden geproest
- zij hadden geproest
Pluscuamperfecto
- yo había estornudado
- tú habías estornudado
- él/ella había estornudado
- nosotros habíamos estornudado
- vosotros habíais estornudado
- ellos/ellas habían estornudado
Toekomende tijd I
- ik zal proesten
- jij zult proesten
- hij/zij/het zal proesten
- wij zullen proesten
- jullie zullen proesten
- zij zullen proesten
Futuro I
- yo estornudaré
- tú estornudarás
- él/ella estornudará
- nosotros estornudaremos
- vosotros estornudaréis
- ellos/ellas estornudarán
Toekomende tijd II
- ik zal geproest hebben
- jij zult geproest hebben
- hij/zij/het zal geproest hebben
- wij zullen geproest hebben
- jullie zullen geproest hebben
- zij zullen geproest hebben
Futuro perfecto
- yo habré estornudado
- tú habrás estornudado
- él/ella habrá estornudado
- nosotros habremos estornudado
- vosotros habréis estornudado
- ellos/ellas habrán estornudado
Conditionalis I
- ik zou proesten
- jij zou proesten
- hij/zij/het zou proesten
- wij zouden proesten
- jullie zouden proesten
- zij zouden proesten
Condicional
- yo estornudaría
- tú estornudarías
- él/ella estornudaría
- nosotros estornudaríamos
- vosotros estornudaríais
- ellos/ellas estornudarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geproest
- jij zou hebben geproest
- hij/zij/het zou hebben geproest
- wij zouden hebben geproest
- jullie zouden hebben geproest
- zij zouden hebben geproest
Condicional perfecto
- yo habría estornudado
- tú habrías estornudado
- él/ella habría estornudado
- nosotros habríamos estornudado
- vosotros habríais estornudado
- ellos/ellas habrían estornudado
Imperatief
- jij proest
- jullie proest
Imperativo presente
- tú estornuda
- vosotros estornudad