Vervoeging van toespelen
Onbepaalde wijs (infinitief): toespelen
				
				Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik speel toe
 - jij speelt toe
 - hij/zij/het speelt toe
 - wij spelen toe
 - jullie spelen toe
 - zij spelen toe
 
Indicativo presente
- yo aludo
 - tú aludes
 - él/ella alude
 - nosotros aludimos
 - vosotros aludís
 - ellos/ellas aluden
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik speelde toe
 - jij speelde toe
 - hij/zij/het speelde toe
 - wij speelden toe
 - jullie speelden toe
 - zij speelden toe
 
Indefinido
- yo aludí
 - tú aludiste
 - él/ella aludió
 - nosotros aludimos
 - vosotros aludisteis
 - ellos/ellas aludieron
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegespeeld
 - jij hebt toegespeeld
 - hij/zij/het heeft toegespeeld
 - wij hebben toegespeeld
 - jullie hebben toegespeeld
 - zij hebben toegespeeld
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aludido
 - tú has aludido
 - él/ella ha aludido
 - nosotros hemos aludido
 - vosotros habéis aludido
 - ellos/ellas han aludido
 
Voltooid verleden tijd
- ik had toegespeeld
 - jij had toegespeeld
 - hij/zij/het had toegespeeld
 - wij hadden toegespeeld
 - jullie hadden toegespeeld
 - zij hadden toegespeeld
 
Pluscuamperfecto
- yo había aludido
 - tú habías aludido
 - él/ella había aludido
 - nosotros habíamos aludido
 - vosotros habíais aludido
 - ellos/ellas habían aludido
 
Toekomende tijd I
- ik zal toespelen
 - jij zult toespelen
 - hij/zij/het zal toespelen
 - wij zullen toespelen
 - jullie zullen toespelen
 - zij zullen toespelen
 
Futuro I
- yo aludiré
 - tú aludirás
 - él/ella aludirá
 - nosotros aludiremos
 - vosotros aludiréis
 - ellos/ellas aludirán
 
Toekomende tijd II
- ik zal toegespeeld hebben
 - jij zult toegespeeld hebben
 - hij/zij/het zal toegespeeld hebben
 - wij zullen toegespeeld hebben
 - jullie zullen toegespeeld hebben
 - zij zullen toegespeeld hebben
 
Futuro perfecto
- yo habré aludido
 - tú habrás aludido
 - él/ella habrá aludido
 - nosotros habremos aludido
 - vosotros habréis aludido
 - ellos/ellas habrán aludido
 
Conditionalis I
- ik zou toespelen
 - jij zou toespelen
 - hij/zij/het zou toespelen
 - wij zouden toespelen
 - jullie zouden toespelen
 - zij zouden toespelen
 
Condicional
- yo aludiría
 - tú aludirías
 - él/ella aludiría
 - nosotros aludiríamos
 - vosotros aludiríais
 - ellos/ellas aludirían
 
Conditionalis II
- ik zou hebben toegespeeld
 - jij zou hebben toegespeeld
 - hij/zij/het zou hebben toegespeeld
 - wij zouden hebben toegespeeld
 - jullie zouden hebben toegespeeld
 - zij zouden hebben toegespeeld
 
Condicional perfecto
- yo habría aludido
 - tú habrías aludido
 - él/ella habría aludido
 - nosotros habríamos aludido
 - vosotros habríais aludido
 - ellos/ellas habrían aludido
 
Imperatief
- jij speel toe
 - jullie speelt toe
 
Imperativo presente
- tú alude
 - vosotros aludid