Vervoeging van trappelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trappel
  • jij trappelt
  • hij/zij/het trappelt
  • wij trappelen
  • jullie trappelen
  • zij trappelen

Indicativo presente

  • yo piafo
  • piafas
  • él/ella piafa
  • nosotros piafamos
  • vosotros piafáis
  • ellos/ellas piafan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trappelde
  • jij trappelde
  • hij/zij/het trappelde
  • wij trappelden
  • jullie trappelden
  • zij trappelden

Indefinido

  • yo piafé
  • piafaste
  • él/ella piafó
  • nosotros piafamos
  • vosotros piafasteis
  • ellos/ellas piafaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getrappeld
  • jij hebt getrappeld
  • hij/zij/het heeft getrappeld
  • wij hebben getrappeld
  • jullie hebben getrappeld
  • zij hebben getrappeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he piafado
  • has piafado
  • él/ella ha piafado
  • nosotros hemos piafado
  • vosotros habéis piafado
  • ellos/ellas han piafado

Voltooid verleden tijd

  • ik had getrappeld
  • jij had getrappeld
  • hij/zij/het had getrappeld
  • wij hadden getrappeld
  • jullie hadden getrappeld
  • zij hadden getrappeld

Pluscuamperfecto

  • yo había piafado
  • habías piafado
  • él/ella había piafado
  • nosotros habíamos piafado
  • vosotros habíais piafado
  • ellos/ellas habían piafado

Toekomende tijd I

  • ik zal trappelen
  • jij zult trappelen
  • hij/zij/het zal trappelen
  • wij zullen trappelen
  • jullie zullen trappelen
  • zij zullen trappelen

Futuro I

  • yo piafaré
  • piafarás
  • él/ella piafará
  • nosotros piafaremos
  • vosotros piafaréis
  • ellos/ellas piafarán

Toekomende tijd II

  • ik zal getrappeld hebben
  • jij zult getrappeld hebben
  • hij/zij/het zal getrappeld hebben
  • wij zullen getrappeld hebben
  • jullie zullen getrappeld hebben
  • zij zullen getrappeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré piafado
  • habrás piafado
  • él/ella habrá piafado
  • nosotros habremos piafado
  • vosotros habréis piafado
  • ellos/ellas habrán piafado

Conditionalis I

  • ik zou trappelen
  • jij zou trappelen
  • hij/zij/het zou trappelen
  • wij zouden trappelen
  • jullie zouden trappelen
  • zij zouden trappelen

Condicional

  • yo piafaría
  • piafarías
  • él/ella piafaría
  • nosotros piafaríamos
  • vosotros piafaríais
  • ellos/ellas piafarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben getrappeld
  • jij zou hebben getrappeld
  • hij/zij/het zou hebben getrappeld
  • wij zouden hebben getrappeld
  • jullie zouden hebben getrappeld
  • zij zouden hebben getrappeld

Condicional perfecto

  • yo habría piafado
  • habrías piafado
  • él/ella habría piafado
  • nosotros habríamos piafado
  • vosotros habríais piafado
  • ellos/ellas habrían piafado

Imperatief

  • jij trappel
  • jullie trappelt

Imperativo presente

  • piafa
  • vosotros piafad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van trappelen