Vervoeging van uitbijten

Vertaling: corroer

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bijt uit
  • jij bijt uit
  • hij/zij/het bijt uit
  • wij bijten uit
  • jullie bijten uit
  • zij bijten uit

Indicativo presente

  • yo corroo
  • corroes
  • él/ella corroe
  • nosotros corroemos
  • vosotros corroéis
  • ellos/ellas corroen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beet uit
  • jij beet uit
  • hij/zij/het beet uit
  • wij beten uit
  • jullie beten uit
  • zij beten uit

Indefinido

  • yo corroí
  • corroíste
  • él/ella corroyó
  • nosotros corroímos
  • vosotros corroísteis
  • ellos/ellas corroyeron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgebeten
  • jij hebt uitgebeten
  • hij/zij/het heeft uitgebeten
  • wij hebben uitgebeten
  • jullie hebben uitgebeten
  • zij hebben uitgebeten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he corroído
  • has corroído
  • él/ella ha corroído
  • nosotros hemos corroído
  • vosotros habéis corroído
  • ellos/ellas han corroído

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgebeten
  • jij had uitgebeten
  • hij/zij/het had uitgebeten
  • wij hadden uitgebeten
  • jullie hadden uitgebeten
  • zij hadden uitgebeten

Pluscuamperfecto

  • yo había corroído
  • habías corroído
  • él/ella había corroído
  • nosotros habíamos corroído
  • vosotros habíais corroído
  • ellos/ellas habían corroído

Toekomende tijd I

  • ik zal uitbijten
  • jij zult uitbijten
  • hij/zij/het zal uitbijten
  • wij zullen uitbijten
  • jullie zullen uitbijten
  • zij zullen uitbijten

Futuro I

  • yo corroeré
  • corroerás
  • él/ella corroerá
  • nosotros corroeremos
  • vosotros corroeréis
  • ellos/ellas corroerán

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgebeten hebben
  • jij zult uitgebeten hebben
  • hij/zij/het zal uitgebeten hebben
  • wij zullen uitgebeten hebben
  • jullie zullen uitgebeten hebben
  • zij zullen uitgebeten hebben

Futuro perfecto

  • yo habré corroído
  • habrás corroído
  • él/ella habrá corroído
  • nosotros habremos corroído
  • vosotros habréis corroído
  • ellos/ellas habrán corroído

Conditionalis I

  • ik zou uitbijten
  • jij zou uitbijten
  • hij/zij/het zou uitbijten
  • wij zouden uitbijten
  • jullie zouden uitbijten
  • zij zouden uitbijten

Condicional

  • yo corroería
  • corroerías
  • él/ella corroería
  • nosotros corroeríamos
  • vosotros corroeríais
  • ellos/ellas corroerían

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgebeten
  • jij zou hebben uitgebeten
  • hij/zij/het zou hebben uitgebeten
  • wij zouden hebben uitgebeten
  • jullie zouden hebben uitgebeten
  • zij zouden hebben uitgebeten

Condicional perfecto

  • yo habría corroído
  • habrías corroído
  • él/ella habría corroído
  • nosotros habríamos corroído
  • vosotros habríais corroído
  • ellos/ellas habrían corroído

Imperatief

  • jij bijt uit
  • jullie bijt uit

Imperativo presente

  • corroe
  • vosotros corroed