Vervoeging van dulden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik duld
- jij duldt
- hij/zij/het duldt
- wij dulden
- jullie dulden
- zij dulden
Présent
- je soutiens
- tu soutiens
- il/elle soutient
- nous soutenons
- vous soutenez
- ils/elles soutiennent
Onvoltooid verleden tijd
- ik duldde
- jij duldde
- hij/zij/het duldde
- wij duldden
- jullie duldden
- zij duldden
Indicatif imparfait
- je soutenais
- tu soutenais
- il/elle soutenait
- nous soutenions
- vous souteniez
- ils/elles soutenaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geduld
- jij hebt geduld
- hij/zij/het heeft geduld
- wij hebben geduld
- jullie hebben geduld
- zij hebben geduld
Indicatif passé composé
- j'ai soutenu
- tu as soutenu
- il/elle a soutenu
- nous avons soutenu
- vous avez soutenu
- ils/elles ont soutenu
Voltooid verleden tijd
- ik had geduld
- jij had geduld
- hij/zij/het had geduld
- wij hadden geduld
- jullie hadden geduld
- zij hadden geduld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais soutenu
- tu avais soutenu
- il/elle avait soutenu
- nous avions soutenu
- vous aviez soutenu
- ils/elles avaient soutenu
Toekomende tijd I
- ik zal dulden
- jij zult dulden
- hij/zij/het zal dulden
- wij zullen dulden
- jullie zullen dulden
- zij zullen dulden
Indicatif futur
- je soutiendrai
- tu soutiendras
- il/elle soutiendra
- nous soutiendrons
- vous soutiendrez
- ils/elles soutiendront
Toekomende tijd II
- ik zal geduld hebben
- jij zult geduld hebben
- hij/zij/het zal geduld hebben
- wij zullen geduld hebben
- jullie zullen geduld hebben
- zij zullen geduld hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai soutenu
- tu auras soutenu
- il/elle aura soutenu
- nous aurons soutenu
- vous aurez soutenu
- ils/elles auront soutenu
Conditionalis I
- ik zou dulden
- jij zou dulden
- hij/zij/het zou dulden
- wij zouden dulden
- jullie zouden dulden
- zij zouden dulden
Conditionnel présent
- je soutiendrais
- tu soutiendrais
- il/elle soutiendrait
- nous soutiendrions
- vous soutiendriez
- ils/elles soutiendraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geduld
- jij zou hebben geduld
- hij/zij/het zou hebben geduld
- wij zouden hebben geduld
- jullie zouden hebben geduld
- zij zouden hebben geduld
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais soutenu
- tu aurais soutenu
- il/elle aurait soutenu
- nous aurions soutenu
- vous auriez soutenu
- ils/elles auraient soutenu
Imperatief
- jij duld
- jullie duldt
Impératif
- tu soutiens
- vous soutenez