Vervoeging van mompelen

Vertaling: murmurer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik mompel
  • jij mompelt
  • hij/zij/het mompelt
  • wij mompelen
  • jullie mompelen
  • zij mompelen

Présent

  • je murmure
  • tu murmures
  • il/elle murmure
  • nous murmurons
  • vous murmurez
  • ils/elles murmurent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik mompelde
  • jij mompelde
  • hij/zij/het mompelde
  • wij mompelden
  • jullie mompelden
  • zij mompelden

Indicatif imparfait

  • je murmurais
  • tu murmurais
  • il/elle murmurait
  • nous murmurions
  • vous murmuriez
  • ils/elles murmuraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemompeld
  • jij hebt gemompeld
  • hij/zij/het heeft gemompeld
  • wij hebben gemompeld
  • jullie hebben gemompeld
  • zij hebben gemompeld

Indicatif passé composé

  • j'ai murmuré
  • tu as murmuré
  • il/elle a murmuré
  • nous avons murmuré
  • vous avez murmuré
  • ils/elles ont murmuré

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemompeld
  • jij had gemompeld
  • hij/zij/het had gemompeld
  • wij hadden gemompeld
  • jullie hadden gemompeld
  • zij hadden gemompeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais murmuré
  • tu avais murmuré
  • il/elle avait murmuré
  • nous avions murmuré
  • vous aviez murmuré
  • ils/elles avaient murmuré

Toekomende tijd I

  • ik zal mompelen
  • jij zult mompelen
  • hij/zij/het zal mompelen
  • wij zullen mompelen
  • jullie zullen mompelen
  • zij zullen mompelen

Indicatif futur

  • je murmurerai
  • tu murmureras
  • il/elle murmurera
  • nous murmurerons
  • vous murmurerez
  • ils/elles murmureront

Toekomende tijd II

  • ik zal gemompeld hebben
  • jij zult gemompeld hebben
  • hij/zij/het zal gemompeld hebben
  • wij zullen gemompeld hebben
  • jullie zullen gemompeld hebben
  • zij zullen gemompeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai murmuré
  • tu auras murmuré
  • il/elle aura murmuré
  • nous aurons murmuré
  • vous aurez murmuré
  • ils/elles auront murmuré

Conditionalis I

  • ik zou mompelen
  • jij zou mompelen
  • hij/zij/het zou mompelen
  • wij zouden mompelen
  • jullie zouden mompelen
  • zij zouden mompelen

Conditionnel présent

  • je murmurerais
  • tu murmurerais
  • il/elle murmurerait
  • nous murmurerions
  • vous murmureriez
  • ils/elles murmureraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemompeld
  • jij zou hebben gemompeld
  • hij/zij/het zou hebben gemompeld
  • wij zouden hebben gemompeld
  • jullie zouden hebben gemompeld
  • zij zouden hebben gemompeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais murmuré
  • tu aurais murmuré
  • il/elle aurait murmuré
  • nous aurions murmuré
  • vous auriez murmuré
  • ils/elles auraient murmuré

Imperatief

  • jij mompel
  • jullie mompelt

Impératif

  • tu murmure
  • vous murmurez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van mompelen