Vervoeging van plaatshebben

• Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft plaats
  • zij hebben plaats

• Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had plaats
  • zij hadden plaats

• Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft plaatsgehad
  • zij hebben plaatsgehad

• Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had plaatsgehad
  • zij hadden plaatsgehad

• Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal plaatshebben
  • zij zult plaatshebben

• Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal plaatsgehad hebben
  • zij zult plaatsgehad hebben

• Conditionalis I

  • hij/zij/het zal plaatshebben
  • zij zullen plaatshebben

• Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben plaatsgehad
  • zij zullen hebben plaatsgehad