Vervoeging van stoeien
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stoei
- jij stoeit
- hij/zij/het stoeit
- wij stoeien
- jullie stoeien
- zij stoeien
Présent
- je batifole
- tu batifoles
- il/elle batifole
- nous batifolons
- vous batifolez
- ils/elles batifolent
Onvoltooid verleden tijd
- ik stoeide
- jij stoeide
- hij/zij/het stoeide
- wij stoeiden
- jullie stoeiden
- zij stoeiden
Indicatif imparfait
- je batifolais
- tu batifolais
- il/elle batifolait
- nous batifolions
- vous batifoliez
- ils/elles batifolaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestoeid
- jij hebt gestoeid
- hij/zij/het heeft gestoeid
- wij hebben gestoeid
- jullie hebben gestoeid
- zij hebben gestoeid
Indicatif passé composé
- j'ai batifolé
- tu as batifolé
- il/elle a batifolé
- nous avons batifolé
- vous avez batifolé
- ils/elles ont batifolé
Voltooid verleden tijd
- ik had gestoeid
- jij had gestoeid
- hij/zij/het had gestoeid
- wij hadden gestoeid
- jullie hadden gestoeid
- zij hadden gestoeid
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais batifolé
- tu avais batifolé
- il/elle avait batifolé
- nous avions batifolé
- vous aviez batifolé
- ils/elles avaient batifolé
Toekomende tijd I
- ik zal stoeien
- jij zult stoeien
- hij/zij/het zal stoeien
- wij zullen stoeien
- jullie zullen stoeien
- zij zullen stoeien
Indicatif futur
- je batifolerai
- tu batifoleras
- il/elle batifolera
- nous batifolerons
- vous batifolerez
- ils/elles batifoleront
Toekomende tijd II
- ik zal gestoeid hebben
- jij zult gestoeid hebben
- hij/zij/het zal gestoeid hebben
- wij zullen gestoeid hebben
- jullie zullen gestoeid hebben
- zij zullen gestoeid hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai batifolé
- tu auras batifolé
- il/elle aura batifolé
- nous aurons batifolé
- vous aurez batifolé
- ils/elles auront batifolé
Conditionalis I
- ik zou stoeien
- jij zou stoeien
- hij/zij/het zou stoeien
- wij zouden stoeien
- jullie zouden stoeien
- zij zouden stoeien
Conditionnel présent
- je batifolerais
- tu batifolerais
- il/elle batifolerait
- nous batifolerions
- vous batifoleriez
- ils/elles batifoleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gestoeid
- jij zou hebben gestoeid
- hij/zij/het zou hebben gestoeid
- wij zouden hebben gestoeid
- jullie zouden hebben gestoeid
- zij zouden hebben gestoeid
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais batifolé
- tu aurais batifolé
- il/elle aurait batifolé
- nous aurions batifolé
- vous auriez batifolé
- ils/elles auraient batifolé
Imperatief
- jij stoei
- jullie stoeit
Impératif
- tu batifole
- vous batifolez