Vervoeging van uitblinken
Onbepaalde wijs (infinitief): uitblinken
				
				Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blink uit
 - jij blinkt uit
 - hij/zij/het blinkt uit
 - wij blinken uit
 - jullie blinken uit
 - zij blinken uit
 
Présent
- je domine
 - tu domines
 - il/elle domine
 - nous dominons
 - vous dominez
 - ils/elles dominent
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik blonk uit
 - jij blonk uit
 - hij/zij/het blonk uit
 - wij blonken uit
 - jullie blonken uit
 - zij blonken uit
 
Indicatif imparfait
- je dominais
 - tu dominais
 - il/elle dominait
 - nous dominions
 - vous dominiez
 - ils/elles dominaient
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgeblonken
 - jij hebt uitgeblonken
 - hij/zij/het heeft uitgeblonken
 - wij hebben uitgeblonken
 - jullie hebben uitgeblonken
 - zij hebben uitgeblonken
 
Indicatif passé composé
- j'ai dominé
 - tu as dominé
 - il/elle a dominé
 - nous avons dominé
 - vous avez dominé
 - ils/elles ont dominé
 
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgeblonken
 - jij had uitgeblonken
 - hij/zij/het had uitgeblonken
 - wij hadden uitgeblonken
 - jullie hadden uitgeblonken
 - zij hadden uitgeblonken
 
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dominé
 - tu avais dominé
 - il/elle avait dominé
 - nous avions dominé
 - vous aviez dominé
 - ils/elles avaient dominé
 
Toekomende tijd I
- ik zal uitblinken
 - jij zult uitblinken
 - hij/zij/het zal uitblinken
 - wij zullen uitblinken
 - jullie zullen uitblinken
 - zij zullen uitblinken
 
Indicatif futur
- je dominerai
 - tu domineras
 - il/elle dominera
 - nous dominerons
 - vous dominerez
 - ils/elles domineront
 
Toekomende tijd II
- ik zal uitgeblonken hebben
 - jij zult uitgeblonken hebben
 - hij/zij/het zal uitgeblonken hebben
 - wij zullen uitgeblonken hebben
 - jullie zullen uitgeblonken hebben
 - zij zullen uitgeblonken hebben
 
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dominé
 - tu auras dominé
 - il/elle aura dominé
 - nous aurons dominé
 - vous aurez dominé
 - ils/elles auront dominé
 
Conditionalis I
- ik zou uitblinken
 - jij zou uitblinken
 - hij/zij/het zou uitblinken
 - wij zouden uitblinken
 - jullie zouden uitblinken
 - zij zouden uitblinken
 
Conditionnel présent
- je dominerais
 - tu dominerais
 - il/elle dominerait
 - nous dominerions
 - vous domineriez
 - ils/elles domineraient
 
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgeblonken
 - jij zou hebben uitgeblonken
 - hij/zij/het zou hebben uitgeblonken
 - wij zouden hebben uitgeblonken
 - jullie zouden hebben uitgeblonken
 - zij zouden hebben uitgeblonken
 
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dominé
 - tu aurais dominé
 - il/elle aurait dominé
 - nous aurions dominé
 - vous auriez dominé
 - ils/elles auraient dominé
 
Imperatief
- jij blink uit
 - jullie blinkt uit
 
Impératif
- tu domine
 - vous dominez