Vervoeging van verkwijnen
Onbepaalde wijs (infinitief): verkwijnen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verkwijn
- jij verkwijnt
- hij/zij/het verkwijnt
- wij verkwijnen
- jullie verkwijnen
- zij verkwijnen
Présent
- je languis
- tu languis
- il/elle languit
- nous languissons
- vous languissez
- ils/elles languissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verkwijnde
- jij verkwijnde
- hij/zij/het verkwijnde
- wij verkwijnden
- jullie verkwijnden
- zij verkwijnden
Indicatif imparfait
- je languissais
- tu languissais
- il/elle languissait
- nous languissions
- vous languissiez
- ils/elles languissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben verkwijnd
- jij bent verkwijnd
- hij/zij/het is verkwijnd
- wij zijn verkwijnd
- jullie zijn verkwijnd
- zij zijn verkwijnd
Indicatif passé composé
- j'ai langui
- tu as langui
- il/elle a langui
- nous avons langui
- vous avez langui
- ils/elles ont langui
Voltooid verleden tijd
- ik was verkwijnd
- jij was verkwijnd
- hij/zij/het was verkwijnd
- wij waren verkwijnd
- jullie waren verkwijnd
- zij waren verkwijnd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais langui
- tu avais langui
- il/elle avait langui
- nous avions langui
- vous aviez langui
- ils/elles avaient langui
Toekomende tijd I
- ik zal verkwijnen
- jij zult verkwijnen
- hij/zij/het zal verkwijnen
- wij zullen verkwijnen
- jullie zullen verkwijnen
- zij zullen verkwijnen
Indicatif futur
- je languirai
- tu languiras
- il/elle languira
- nous languirons
- vous languirez
- ils/elles languiront
Toekomende tijd II
- ik zal verkwijnd zijn
- jij zult verkwijnd zijn
- hij/zij/het zal verkwijnd zijn
- wij zullen verkwijnd zijn
- jullie zullen verkwijnd zijn
- zij zullen verkwijnd zijn
Indicatif futur antérieur
- j'aurai langui
- tu auras langui
- il/elle aura langui
- nous aurons langui
- vous aurez langui
- ils/elles auront langui
Conditionalis I
- ik zou verkwijnen
- jij zou verkwijnen
- hij/zij/het zou verkwijnen
- wij zouden verkwijnen
- jullie zouden verkwijnen
- zij zouden verkwijnen
Conditionnel présent
- je languirais
- tu languirais
- il/elle languirait
- nous languirions
- vous languiriez
- ils/elles languiraient
Conditionalis II
- ik zou zijn verkwijnd
- jij zou zijn verkwijnd
- hij/zij/het zou zijn verkwijnd
- wij zouden zijn verkwijnd
- jullie zouden zijn verkwijnd
- zij zouden zijn verkwijnd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais langui
- tu aurais langui
- il/elle aurait langui
- nous aurions langui
- vous auriez langui
- ils/elles auraient langui
Imperatief
- jij verkwijn
- jullie verkwijnt
Impératif
- tu languis
- vous languissez