Vervoeging van verleren
Onbepaalde wijs (infinitief): verleren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verleer
- jij verleert
- hij/zij/het verleert
- wij verleren
- jullie verleren
- zij verleren
Presente
- io disimparo
- tu disimpari
- lui/lei/Lei disimpara
- noi disimpariamo
- voi/Voi disimparate
- loro/Loro disimparano
Onvoltooid verleden tijd
- ik verleerde
- jij verleerde
- hij/zij/het verleerde
- wij verleerden
- jullie verleerden
- zij verleerden
Imperfetto
- io disimparavo
- tu disimparavi
- lui/lei/Lei disimparava
- noi disimparavamo
- voi/Voi disimparavate
- loro/Loro disimparavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verleerd
- jij hebt verleerd
- hij/zij/het heeft verleerd
- wij hebben verleerd
- jullie hebben verleerd
- zij hebben verleerd
Passato prossimo
- io ho disimparato
- tu hai disimparato
- lui/lei/Lei ha disimparato
- noi abbiamo disimparato
- voi/Voi avete disimparato
- loro/Loro hanno disimparato
Voltooid verleden tijd
- ik had verleerd
- jij had verleerd
- hij/zij/het had verleerd
- wij hadden verleerd
- jullie hadden verleerd
- zij hadden verleerd
Trapassato prossimo
- io avevo disimparato
- tu avevi disimparato
- lui/lei/Lei aveva disimparato
- noi avevamo disimparato
- voi/Voi avevate disimparato
- loro/Loro avevano disimparato
Toekomende tijd I
- ik zal verleren
- jij zult verleren
- hij/zij/het zal verleren
- wij zullen verleren
- jullie zullen verleren
- zij zullen verleren
Futuro semplice
- io disimparerò
- tu disimparerai
- lui/lei/Lei disimparerà
- noi disimpareremo
- voi/Voi disimparerete
- loro/Loro disimpareranno
Toekomende tijd II
- ik zal verleerd hebben
- jij zult verleerd hebben
- hij/zij/het zal verleerd hebben
- wij zullen verleerd hebben
- jullie zullen verleerd hebben
- zij zullen verleerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò disimparato
- tu avrai disimparato
- lui/lei/Lei avrà disimparato
- noi avremo disimparato
- voi/Voi avrete disimparato
- loro/Loro avranno disimparato
Conditionalis I
- ik zou verleren
- jij zou verleren
- hij/zij/het zou verleren
- wij zouden verleren
- jullie zouden verleren
- zij zouden verleren
Condizionale presente
- io disimparerei
- tu disimpareresti
- lui/lei/Lei disimparerebbe
- noi disimpareremmo
- voi/Voi disimparereste
- loro/Loro disimparerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben verleerd
- jij zou hebben verleerd
- hij/zij/het zou hebben verleerd
- wij zouden hebben verleerd
- jullie zouden hebben verleerd
- zij zouden hebben verleerd
Condizionale passato
- io avrei disimparato
- tu avresti disimparato
- lui/lei/Lei avrebbe disimparato
- noi avremmo disimparato
- voi/Voi avreste disimparato
- loro/Loro avrebbero disimparato
Imperatief
- jij verleer
- jullie verleert
Imperativo
- tu disimpara
- voi/Voi disimparate