Vervoeging van begroten

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik begroot
  • jij begroot
  • hij/zij/het begroot
  • wij begroten
  • jullie begroten
  • zij begroten

Presente

  • io valuto
  • tu valuti
  • lui/lei/Lei valuta
  • noi valutiamo
  • voi/Voi valutate
  • loro/Loro valutano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik begrootte
  • jij begrootte
  • hij/zij/het begrootte
  • wij begrootten
  • jullie begrootten
  • zij begrootten

Imperfetto

  • io valutavo
  • tu valutavi
  • lui/lei/Lei valutava
  • noi valutavamo
  • voi/Voi valutavate
  • loro/Loro valutavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb begroot
  • jij hebt begroot
  • hij/zij/het heeft begroot
  • wij hebben begroot
  • jullie hebben begroot
  • zij hebben begroot

Passato prossimo

  • io ho valutato
  • tu hai valutato
  • lui/lei/Lei ha valutato
  • noi abbiamo valutato
  • voi/Voi avete valutato
  • loro/Loro hanno valutato

Voltooid verleden tijd

  • ik had begroot
  • jij had begroot
  • hij/zij/het had begroot
  • wij hadden begroot
  • jullie hadden begroot
  • zij hadden begroot

Trapassato prossimo

  • io avevo valutato
  • tu avevi valutato
  • lui/lei/Lei aveva valutato
  • noi avevamo valutato
  • voi/Voi avevate valutato
  • loro/Loro avevano valutato

Toekomende tijd I

  • ik zal begroten
  • jij zult begroten
  • hij/zij/het zal begroten
  • wij zullen begroten
  • jullie zullen begroten
  • zij zullen begroten

Futuro semplice

  • io valuterò
  • tu valuterai
  • lui/lei/Lei valuterà
  • noi valuteremo
  • voi/Voi valuterete
  • loro/Loro valuteranno

Toekomende tijd II

  • ik zal begroot hebben
  • jij zult begroot hebben
  • hij/zij/het zal begroot hebben
  • wij zullen begroot hebben
  • jullie zullen begroot hebben
  • zij zullen begroot hebben

Futuro anteriore

  • io avrò valutato
  • tu avrai valutato
  • lui/lei/Lei avrà valutato
  • noi avremo valutato
  • voi/Voi avrete valutato
  • loro/Loro avranno valutato

Conditionalis I

  • ik zou begroten
  • jij zou begroten
  • hij/zij/het zou begroten
  • wij zouden begroten
  • jullie zouden begroten
  • zij zouden begroten

Condizionale presente

  • io valuterei
  • tu valuteresti
  • lui/lei/Lei valuterebbe
  • noi valuteremmo
  • voi/Voi valutereste
  • loro/Loro valuterebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben begroot
  • jij zou hebben begroot
  • hij/zij/het zou hebben begroot
  • wij zouden hebben begroot
  • jullie zouden hebben begroot
  • zij zouden hebben begroot

Condizionale passato

  • io avrei valutato
  • tu avresti valutato
  • lui/lei/Lei avrebbe valutato
  • noi avremmo valutato
  • voi/Voi avreste valutato
  • loro/Loro avrebbero valutato

Imperatief

  • jij begroot
  • jullie begroot

Imperativo

  • tu valuta
  • voi/Voi valutate