Vervoeging van ciseleren
Onbepaalde wijs (infinitief): ciseleren
				
				Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
- Onvoltooid tegenwoordige tijd- ik ciseleer
- jij ciseleert
- hij/zij/het ciseleert
- wij ciseleren
- jullie ciseleren
- zij ciseleren
 
- Onvoltooid verleden tijd- ik ciseleerde
- jij ciseleerde
- hij/zij/het ciseleerde
- wij ciseleerden
- jullie ciseleerden
- zij ciseleerden
 
- Voltooid tegenwoordige tijd- ik heb geciseleerd
- jij hebt geciseleerd
- hij/zij/het heeft geciseleerd
- wij hebben geciseleerd
- jullie hebben geciseleerd
- zij hebben geciseleerd
 
- Voltooid verleden tijd- ik had geciseleerd
- jij had geciseleerd
- hij/zij/het had geciseleerd
- wij hadden geciseleerd
- jullie hadden geciseleerd
- zij hadden geciseleerd
 
- Toekomende tijd I- ik zal ciseleren
- jij zult ciseleren
- hij/zij/het zal ciseleren
- wij zullen ciseleren
- jullie zullen ciseleren
- zij zullen ciseleren
 
- Toekomende tijd II- ik zal geciseleerd hebben
- jij zult geciseleerd hebben
- hij/zij/het zal geciseleerd hebben
- wij zullen geciseleerd hebben
- jullie zullen geciseleerd hebben
- zij zullen geciseleerd hebben
 
- Conditionalis I- ik zou ciseleren
- jij zou ciseleren
- hij/zij/het zou ciseleren
- wij zouden ciseleren
- jullie zouden ciseleren
- zij zouden ciseleren
 
- Conditionalis II- ik zou hebben geciseleerd
- jij zou hebben geciseleerd
- hij/zij/het zou hebben geciseleerd
- wij zouden hebben geciseleerd
- jullie zouden hebben geciseleerd
- zij zouden hebben geciseleerd
 
- Imperatief- jij ciseleer
- jullie ciseleert