Vervoeging van ontroeren
Onbepaalde wijs (infinitief): ontroeren
Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontroer
- jij ontroert
- hij/zij/het ontroert
- wij ontroeren
- jullie ontroeren
- zij ontroeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontroerde
- jij ontroerde
- hij/zij/het ontroerde
- wij ontroerden
- jullie ontroerden
- zij ontroerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontroerd
- jij hebt ontroerd
- hij/zij/het heeft ontroerd
- wij hebben ontroerd
- jullie hebben ontroerd
- zij hebben ontroerd
Voltooid verleden tijd
- ik had ontroerd
- jij had ontroerd
- hij/zij/het had ontroerd
- wij hadden ontroerd
- jullie hadden ontroerd
- zij hadden ontroerd
Toekomende tijd I
- ik zal ontroeren
- jij zult ontroeren
- hij/zij/het zal ontroeren
- wij zullen ontroeren
- jullie zullen ontroeren
- zij zullen ontroeren
Toekomende tijd II
- ik zal ontroerd hebben
- jij zult ontroerd hebben
- hij/zij/het zal ontroerd hebben
- wij zullen ontroerd hebben
- jullie zullen ontroerd hebben
- zij zullen ontroerd hebben
Conditionalis I
- ik zou ontroeren
- jij zou ontroeren
- hij/zij/het zou ontroeren
- wij zouden ontroeren
- jullie zouden ontroeren
- zij zouden ontroeren
Conditionalis II
- ik zou hebben ontroerd
- jij zou hebben ontroerd
- hij/zij/het zou hebben ontroerd
- wij zouden hebben ontroerd
- jullie zouden hebben ontroerd
- zij zouden hebben ontroerd
Imperatief
- jij ontroer
- jullie ontroert