Vervoeging van tackelen
Onbepaalde wijs (infinitief): tackelen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tackel
- jij tackelt
- hij/zij/het tackelt
- wij tackelen
- jullie tackelen
- zij tackelen
Presente
- io attacco
- tu attacchi
- lui/lei/Lei attacca
- noi attacchiamo
- voi/Voi attaccate
- loro/Loro attaccano
Onvoltooid verleden tijd
- ik tackelde
- jij tackelde
- hij/zij/het tackelde
- wij tackelden
- jullie tackelden
- zij tackelden
Imperfetto
- io attaccavo
- tu attaccavi
- lui/lei/Lei attaccava
- noi attaccavamo
- voi/Voi attaccavate
- loro/Loro attaccavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getackeld
- jij hebt getackeld
- hij/zij/het heeft getackeld
- wij hebben getackeld
- jullie hebben getackeld
- zij hebben getackeld
Passato prossimo
- io ho attaccato
- tu hai attaccato
- lui/lei/Lei ha attaccato
- noi abbiamo attaccato
- voi/Voi avete attaccato
- loro/Loro hanno attaccato
Voltooid verleden tijd
- ik had getackeld
- jij had getackeld
- hij/zij/het had getackeld
- wij hadden getackeld
- jullie hadden getackeld
- zij hadden getackeld
Trapassato prossimo
- io avevo attaccato
- tu avevi attaccato
- lui/lei/Lei aveva attaccato
- noi avevamo attaccato
- voi/Voi avevate attaccato
- loro/Loro avevano attaccato
Toekomende tijd I
- ik zal tackelen
- jij zult tackelen
- hij/zij/het zal tackelen
- wij zullen tackelen
- jullie zullen tackelen
- zij zullen tackelen
Futuro semplice
- io attaccherò
- tu attaccherai
- lui/lei/Lei attaccherà
- noi attaccheremo
- voi/Voi attaccherete
- loro/Loro attaccheranno
Toekomende tijd II
- ik zal getackeld hebben
- jij zult getackeld hebben
- hij/zij/het zal getackeld hebben
- wij zullen getackeld hebben
- jullie zullen getackeld hebben
- zij zullen getackeld hebben
Futuro anteriore
- io avrò attaccato
- tu avrai attaccato
- lui/lei/Lei avrà attaccato
- noi avremo attaccato
- voi/Voi avrete attaccato
- loro/Loro avranno attaccato
Conditionalis I
- ik zou tackelen
- jij zou tackelen
- hij/zij/het zou tackelen
- wij zouden tackelen
- jullie zouden tackelen
- zij zouden tackelen
Condizionale presente
- io attaccherei
- tu attaccheresti
- lui/lei/Lei attaccherebbe
- noi attaccheremmo
- voi/Voi attacchereste
- loro/Loro attaccherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben getackeld
- jij zou hebben getackeld
- hij/zij/het zou hebben getackeld
- wij zouden hebben getackeld
- jullie zouden hebben getackeld
- zij zouden hebben getackeld
Condizionale passato
- io avrei attaccato
- tu avresti attaccato
- lui/lei/Lei avrebbe attaccato
- noi avremmo attaccato
- voi/Voi avreste attaccato
- loro/Loro avrebbero attaccato
Imperatief
- jij tackel
- jullie tackelt
Imperativo
- tu attacca
- voi/Voi attaccate