Vervoeging van vreten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vreet
 - jij vreet
 - hij/zij/het vreet
 - wij vreten
 - jullie vreten
 - zij vreten
 
Presente
- io mangio
 - tu mangi
 - lui/lei/Lei mangia
 - noi mangiamo
 - voi/Voi mangiate
 - loro/Loro mangiano
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik vrat
 - jij vrat
 - hij/zij/het vrat
 - wij vraten
 - jullie vraten
 - zij vraten
 
Imperfetto
- io mangiavo
 - tu mangiavi
 - lui/lei/Lei mangiava
 - noi mangiavamo
 - voi/Voi mangiavate
 - loro/Loro mangiavano
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevreten
 - jij hebt gevreten
 - hij/zij/het heeft gevreten
 - wij hebben gevreten
 - jullie hebben gevreten
 - zij hebben gevreten
 
Passato prossimo
- io ho mangiato
 - tu hai mangiato
 - lui/lei/Lei ha mangiato
 - noi abbiamo mangiato
 - voi/Voi avete mangiato
 - loro/Loro hanno mangiato
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gevreten
 - jij had gevreten
 - hij/zij/het had gevreten
 - wij hadden gevreten
 - jullie hadden gevreten
 - zij hadden gevreten
 
Trapassato prossimo
- io avevo mangiato
 - tu avevi mangiato
 - lui/lei/Lei aveva mangiato
 - noi avevamo mangiato
 - voi/Voi avevate mangiato
 - loro/Loro avevano mangiato
 
Toekomende tijd I
- ik zal vreten
 - jij zult vreten
 - hij/zij/het zal vreten
 - wij zullen vreten
 - jullie zullen vreten
 - zij zullen vreten
 
Futuro semplice
- io mangerò
 - tu mangerai
 - lui/lei/Lei mangerà
 - noi mangeremo
 - voi/Voi mangerete
 - loro/Loro mangeranno
 
Toekomende tijd II
- ik zal gevreten hebben
 - jij zult gevreten hebben
 - hij/zij/het zal gevreten hebben
 - wij zullen gevreten hebben
 - jullie zullen gevreten hebben
 - zij zullen gevreten hebben
 
Futuro anteriore
- io avrò mangiato
 - tu avrai mangiato
 - lui/lei/Lei avrà mangiato
 - noi avremo mangiato
 - voi/Voi avrete mangiato
 - loro/Loro avranno mangiato
 
Conditionalis I
- ik zou vreten
 - jij zou vreten
 - hij/zij/het zou vreten
 - wij zouden vreten
 - jullie zouden vreten
 - zij zouden vreten
 
Condizionale presente
- io mangerei
 - tu mangeresti
 - lui/lei/Lei mangerebbe
 - noi mangeremmo
 - voi/Voi mangereste
 - loro/Loro mangerebbero
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gevreten
 - jij zou hebben gevreten
 - hij/zij/het zou hebben gevreten
 - wij zouden hebben gevreten
 - jullie zouden hebben gevreten
 - zij zouden hebben gevreten
 
Condizionale passato
- io avrei mangiato
 - tu avresti mangiato
 - lui/lei/Lei avrebbe mangiato
 - noi avremmo mangiato
 - voi/Voi avreste mangiato
 - loro/Loro avrebbero mangiato
 
Imperatief
- jij vreet
 - jullie vreet
 
Imperativo
- tu mangia
 - voi/Voi mangiate