Vervoeging van erdichten

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich erdichte
  • du erdichtest
  • er/sie/es erdichtet
  • wir erdichten
  • ihr erdichtet
  • sie erdichten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik fantaseer
  • jij fantaseert
  • hij/zij/het fantaseert
  • wij fantaseren
  • jullie fantaseren
  • zij fantaseren

Präteritum Indikativ

  • ich erdichtete
  • du erdichtetest
  • er/sie/es erdichtete
  • wir erdichteten
  • ihr erdichtetet
  • sie erdichteten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik fantaseerde
  • jij fantaseerde
  • hij/zij/het fantaseerde
  • wij fantaseerden
  • jullie fantaseerden
  • zij fantaseerden

Perfekt Indikativ

  • ich habe erdichtet
  • du hast erdichtet
  • er/sie/es hat erdichtet
  • wir haben erdichtet
  • ihr habt erdichtet
  • sie haben erdichtet

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefantaseerd
  • jij hebt gefantaseerd
  • hij/zij/het heeft gefantaseerd
  • wij hebben gefantaseerd
  • jullie hebben gefantaseerd
  • zij hebben gefantaseerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte erdichtet
  • du hattest erdichtet
  • er/sie/es hatte erdichtet
  • wir hatten erdichtet
  • ihr hattet erdichtet
  • sie hatten erdichtet

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefantaseerd
  • jij had gefantaseerd
  • hij/zij/het had gefantaseerd
  • wij hadden gefantaseerd
  • jullie hadden gefantaseerd
  • zij hadden gefantaseerd

Futur I Indikativ

  • ich werde erdichten
  • du wirst erdichten
  • er/sie/es wird erdichten
  • wir werden erdichten
  • ihr werdet erdichten
  • sie werden erdichten

Toekomende tijd I

  • ik zal fantaseren
  • jij zult fantaseren
  • hij/zij/het zal fantaseren
  • wij zullen fantaseren
  • jullie zullen fantaseren
  • zij zullen fantaseren

Futur II Indikativ

  • ich werde erdichtet haben
  • du wirst erdichtet haben
  • er/sie/es wird erdichtet haben
  • wir werden erdichtet haben
  • ihr werdet erdichtet haben
  • sie werden erdichtet haben

Toekomende tijd II

  • ik zal gefantaseerd hebben
  • jij zult gefantaseerd hebben
  • hij/zij/het zal gefantaseerd hebben
  • wij zullen gefantaseerd hebben
  • jullie zullen gefantaseerd hebben
  • zij zullen gefantaseerd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde erdichten
  • du würdest erdichten
  • er/sie/es würde erdichten
  • wir würden erdichten
  • ihr würdet erdichten
  • sie würden erdichten

Conditionalis I

  • ik zou fantaseren
  • jij zou fantaseren
  • hij/zij/het zou fantaseren
  • wij zouden fantaseren
  • jullie zouden fantaseren
  • zij zouden fantaseren

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde erdichtet haben
  • du würdest erdichtet haben
  • er/sie/es würde erdichtet haben
  • wir würden erdichtet haben
  • ihr würdet erdichtet haben
  • sie würden erdichtet haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefantaseerd
  • jij zou hebben gefantaseerd
  • hij/zij/het zou hebben gefantaseerd
  • wij zouden hebben gefantaseerd
  • jullie zouden hebben gefantaseerd
  • zij zouden hebben gefantaseerd

Imperativ

  • du erdichte
  • ihr erdichtet

Imperatief

  • jij fantaseer
  • jullie fantaseert